◄ 131:3
Verhandeling 131
131:5 ►

De wereldreligies

4. Het Hindoeïsme

131:4.1

De zendelingen van Melchizedek brachten overal waar ze heen trokken de leer van de ene God met zich mee. Veel van deze monotheïstische leerstellingen werden samen met andere, vroegere opvattingen, opgenomen in de latere onderrichtingen van het Hindoeïsme. Jezus en Ganid maakten hieruit de volgende uittreksels:

131:4.2

‘Hij is de grote God, in alle opzichten allerhoogst. Hij is de Heer die alles omvat. Hij is de schepper en beheerser van het universum van universa. God is één God; hij is alleen en uit zichzelf: hij is de enige. En deze ene God is onze Maker en de laatste bestemming van de ziel. De schittering van de Allerhoogste gaat alle beschrijving te boven; hij is het Licht der Lichten. Ieder hart en iedere wereld wordt verlicht door dit goddelijk licht. God is onze beschermer—hij staat zijn schepselen terzijde—en zij die hem leren kennen, worden onsterfelijk. God is de grote bron van energie; hij is de Grote Ziel. Hij voert universele heerschappij over allen. Deze ene God is liefdevol, glorierijk en aanbiddelijk. Onze God is oppermachtig en woont in het allerhoogste verblijf. Deze ware Persoon is eeuwig en goddelijk; hij is de eerste Heer des hemels. Alle profeten hebben hem aangeroepen en hij heeft zich aan ons geopenbaard. Hem vereren wij. O, Allerhoogste Persoon, bron der wezens, Heer der schepping, en regeerder van het universum, openbaar aan ons, uw schepselen, de kracht waardoor gij blijvend immanent zijt! God heeft de zon en de sterren gemaakt; hij is helder en zuiver en bestaat in en uit zichzelf. Zijn eeuwige kennis is goddelijk wijs. De Eeuwige is niet toegankelijk voor het kwaad. Aangezien het universum uit God is ontstaan, is het gepast dat hij het ook regeert. Hij is de oorzaak der schepping en daarom zijn alle dingen in hem gegrondvest.

131:4.3

‘God is de zekere toevlucht voor ieder goed mens in nood; de Onsterfelijke zorgt voor de ganse mensheid. God is een sterke verlosser en zijn vriendelijkheid is vol genade. Hij is een liefdevolle beschermer, een gezegend verdediger. De Heer spreekt: “Ik woon in hun eigen ziel als een lamp van wijsheid. Ik ben de luister van de luisterrijken en de goedheid van de goeden. Waar twee of drie tezamen komen, daar ben ik eveneens!” Het schepsel kan niet ontkomen aan de tegenwoordigheid van de Schepper. De Heer telt zelfs het onophoudelijk knipperen van de ogen van iedere sterveling; en wij vereren dit goddelijke Wezen als onze onafscheidelijke metgezel. Hij heeft de overhand over alles, is milddadig, alomtegenwoordig en oneindig vriendelijk. De Heer regeert over ons, hij is onze schuilplaats en onze hoogste bestuurder, en zijn oer-geest woont in de ziel van de sterveling. De Eeuwige Getuige van ondeugd en deugd woont in ’s mensen hart. Laten wij lang nadenken over de aanbiddelijke en goddelijke Levenbrenger; laat zijn geest onze gedachten volledig besturen. Leid ons uit deze onwerkelijke wereld tot de werkelijke! Leid ons uit de duisternis tot het licht! Leid ons uit de dood tot de onsterfelijkheid!

131:4.4

‘Laten wij de Eeuwige aanbidden met een hart gereinigd van alle haat. Onze God is de Heer van gebed; hij hoort het roepen van zijn kinderen. Laten alle mensen hun wil aan hem onderwerpen, aan hem, de Vastberadene. Laten wij ons verheugen in de mildheid van de Heer des gebeds. Maak het gebed tot uw intiemste vriend en aanbid hem die uw ziel ondersteunt. “Indien gij mij slechts in liefde wilt aanbidden,” zegt de Eeuwige, “zal ik u de wijsheid schenken om mij te bereiken, want hun aanbidding van mij is de deugd en kracht die alle schepselen gemeen hebben.” God geeft licht aan hen die droefgeestig zijn en kracht aan hen die zijn uitgeput. Daar God onze sterke vriend is, zijn wij niet meer bevreesd. Wij prijzen de naam van de nimmer overwonnen Overwinnaar. Wij aanbidden hem omdat hij ’s mensen trouwe en eeuwige helper is. God is onze veilige leider en onfeilbare leidsman. Hij is de grote voortbrenger van hemel en aarde, en hij bezit onbeperkte energie en oneindige wijsheid. Zijn pracht is verheven en zijn schoonheid is goddelijk. Hij is de allerhoogste toevlucht voor het universum en de onveranderlijke behoeder van de eeuwige wet. Onze God is de Heer des levens en de Trooster van alle mensen; hij heeft de mensheid lief en is de helper van hen die in nood verkeren. Hij is de schenker van ons leven en de Goede Herder van de mensen die zijn kudde vormen. God is onze vader, broeder en vriend. En wij verlangen ernaar deze God in ons innerlijk te kennen.

131:4.5

‘Wij hebben geleerd geloof te verwerven door het vurig verlangen van ons hart. Wij hebben wijsheid bereikt door onze zinnen te beheersen, en door wijsheid hebben wij vrede ervaren in de Allerhoogste. Hij die vervuld is van geloof, aanbidt waarlijk wanneer zijn innerlijk zelf verdiept is in God. Onze God draagt de hemelen als een mantel; hij bewoont ook de andere zes zich wijd uitspreidende universa. Hij is oppermachtig over allen en in allen. Wij smeken de Heer om vergeving van al onze overtredingen jegens onze broeders; en indien onze vriend ons iets heeft misdaan, zullen wij hem dit gaarne kwijtschelden. Onze geest verafschuwt alle kwaad; bevrijd ons daarom, o Heer, van alle smet van zonde. Wij bidden tot God als vertrooster, beschermer en redder—iemand die ons liefheeft.

131:4.6

‘De geest van de Bewaarder van het Universum komt binnen in de ziel van het eenvoudige schepsel. Die mens is wijs die de ene God aanbidt. Zij die naar volmaaktheid streven, moeten inderdaad de Allerhoogste Heer kennen. Hij die de gelukzalige veiligheid van de Allerhoogste kent, is nimmer bevreesd, want de Allerhoogste spreekt tot hen die hem dienen: “Vrees niet, want ik ben met u.” De God der voorzienigheid is onze Vader. God is waarheid. En het is het verlangen van God dat zijn schepselen hem begrijpen—de waarheid ten volle leren kennnen. Waarheid is eeuwig: zij houdt het universum in stand. Ons allerhoogste verlangen moet de vereniging met de Allerhoogste zijn. De Grote Bestuurder is de verwekker van alle dingen—alles ontwikkelt zich uit hem. Dit is de samenvatting van onze verplichtingen: laat niemand een ander aandoen wat hemzelf tegen de borst zou stuiten; koester geen wrok, sla hem niet die u slaat, overwin toorn met barmhartigheid en versla haat door welwillendheid. En dit alles moeten wij doen omdat God een goede vriend en genadige vader is, die al onze aardse overtredingen vergeeft.

131:4.7

‘God is onze Vader, de aarde onze moeder, en het universum onze geboorteplaats. Zonder God is de ziel een gevangene: God te kennen bevrijdt de ziel. Door na te denken over God, door vereniging met hem, ontstaat er bevrijding van de illusies van het kwaad en ultieme verlossing van alle materiële boeien. Wanneer de mens de ruimte zal oprollen als een stuk leer, dan zal het kwaad ten einde komen omdat de mens God gevonden heeft. O God, red ons van het drievoudig verderf van de hel—wellust, toorn en hebzucht! O ziel, gord u aan voor de geest-worsteling der onsterfelijkheid! Wanneer het sterfelijk leven ten einde loopt, aarzel dan niet dit lichaam los te laten voor een passender, schonere gestalte, en te ontwaken in de gebieden van de Allerhoogste en Onsterfelijke, waar geen vrees, smart, honger, dorst, of dood bestaat. God te kennen betekent de banden des doods verbreken. De ziel die God kent, stijgt in het universum omhoog zoals de room op de melk komt bovendrijven. Wij aanbidden God die alles bewerkt, de Grote Ziel die immer zetelt in het hart van zijn schepselen. En zij die weten dat God ten troon zit in het menselijk hart, zijn voorbestemd om te worden zoals hij is—onsterfelijk. Het kwaad moet worden achtergelaten in deze wereld, maar deugd volgt de ziel ten hemel.

131:4.8

‘Alleen de bozen zeggen: het universum kent noch waarheid, noch een regeerder: het is alleen bedoeld voor onze lusten. Zulke zielen worden misleid door de kleinheid van hun verstand. Ze geven zichzelf over aan het genot van hun lusten en ontzeggen hun ziel de vreugden der deugd en de genoegens der rechtschapenheid. Wat kan groter zijn dan te ervaren verlost te worden van de zonde? De mens die de Allerhoogste heeft gezien, is onsterfelijk. ’s Mensen vrienden naar het vlees kunnen de dood niet overleven; slechts de deugd gaat aan ’s mensen zijde wanneer hij verder reist naar de blijde en zonnige velden van het Paradijs.’


◄ 131:3
 
131:5 ►