Op een keer toen zij in de bergen waren, had Jezus een lang gesprek met een jongeman die angstig en terneergeslagen was. Omdat hij geen troost en moed kon putten uit de omgang met zijn kameraden, had deze jongen de eenzaamheid van de bergen opgezocht: hij was opgegroeid met een gevoel van hulpeloosheid en minderwaardigheid. Deze natuurlijke neigingen waren versterkt door vele moeilijke omstandigheden die de knaap tijdens zijn opgroeien het hoofd had moeten bieden, vooral het verlies van zijn vader toen hij twaalf jaar was. Toen zij elkaar tegenkwamen, zei Jezus: ‘Gegroet, vriend! Waarom zo neerslachtig op zo’n prachtige dag? Als er iets is gebeurd dat je treurig heeft gemaakt, dan kan ik je misschien op een of andere manier helpen. In ieder geval doet het mij werkelijk genoegen mijn diensten te mogen aanbieden.’
De jongeman had geen zin om te praten, en daarom ondernam Jezus een tweede poging om zijn ziel te benaderen met de woorden: ‘Ik neem aan dat je naar deze heuvels bent gegaan om weg te komen van de mensen, daarom wil je natuurlijk ook niet met mij praten, maar ik zou toch graag willen weten of je deze heuvels kent. Weet je waar de paden heen leiden en zou je mij misschien de beste route naar Fenix kunnen wijzen?’ Nu was deze jongeling inderdaad goed bekend met de bergen en hij raakte werkelijk geïnteresseerd toen hij Jezus de weg naar Fenix wees, zozeer dat hij alle paden op de grond uittekende en hem alle details uitvoerig uitlegde. Maar hij was verbaasd en nieuwsgierig toen Jezus, na hem een goede dag gewenst te hebben, deed alsof hij weg zou gaan maar zich plotseling weer tot hem wendde en zei: ‘Ik weet best dat je alleen gelaten wilt worden met je mistroostigheid, maar het zou niet aardig en eerlijk van mij zijn om, terwijl ik zo’n uitvoerig advies van jou gekregen heb over de beste weg naar Fenix, zo maar bij je vandaan te gaan zonder ook maar de minste poging te doen een antwoord te geven op je smekend verzoek om hulp en advies inzake de beste weg naar het doel waarvoor je bestemd bent en waarnaar je in je hart op zoek bent, terwijl je hier in de bergen ronddoolt. Zo goed als jij de bergpaden naar Fenix kent omdat je er al vele malen langs bent gegaan, zo ken ik heel goed de weg naar de stad van je teleurgestelde verwachtingen en van je doorkruiste ambities. En aangezien je mij om hulp gevraagd hebt, wil ik je niet teleurstellen.’ De jongen was bijna overmand maar hij kon nog net stamelen: ‘Maar—ik heb u helemaal niets gevraagd... ’ En terwijl Jezus hem vriendelijk de hand op zijn schouder legde, zei hij: ‘Neen, vriend, niet met zoveel woorden, maar met het verlangen in je ogen heb je een beroep op mijn hart gedaan. Jongen, voor iemand die van zijn medemensen houdt, ligt er in je gelaatsuitdrukking van ontmoediging en wanhoop een welsprekend verzoek om hulp. Kom bij me zitten, zodat ik je iets kan vertellen over de paden van het dienstbetoon en de grote heerwegen van het geluk, die van het egocentrische verdriet naar de vreugden voeren van liefdevolle activiteiten in de broederschap der mensen en in dienst van de God des hemels.’
Zo langzamerhand wilde de jongeman heel graag met Jezus spreken en hij knielde aan zijn voeten en smeekte Jezus hem te helpen, hem de weg te wijzen om te ontkomen aan zijn wereld van persoonlijk verdriet en wanhoop. Jezus zei: ‘Vriend, sta op! Sta op als een man! Je mag dan omringd zijn door onbelangrijke tegenstanders en opgehouden worden door vele hindernissen, maar de grote dingen en de werkelijke dingen van deze wereld en het universum zijn op je hand. De zon gaat iedere morgen op om jou te begroeten, precies zoals hij de machtigste en rijkste mens op aarde begroet. Kijk maar—je hebt een sterk lichaam en krachtige spieren—je bent lichamelijk beter toegerust dan de gemiddelde mens. Je hebt er vanzelfsprekend weinig profijt van zolang je hier buiten in de bergen blijft zitten treuren over je werkelijke en ingebeelde tegenslagen. Maar je zou belangrijk werk met je lichaam kunnen doen als je je zou haasten om daarheen te gaan waar belangrijk werk ligt te wachten om gedaan te worden. Je probeert je ongelukkige zelf te ontvluchten, maar dat gaat nu eenmaal niet. Jij en je problemen in het leven zijn een realiteit; je kunt er niet aan ontkomen zolang je leeft. Verder heb je ook een helder en goed verstand. Je sterke lichaam heeft een intelligent bewustzijn dat het kan besturen. Zet je verstand aan het werk om de problemen op te lossen; leer je denkvermogen voor je te werken: weiger nog langer door vrees te worden overheerst als een dier dat niet kan denken. Je denken moet je moedige bondgenoot zijn bij het oplosen van je levensprobemen, in plaats van jou tot een ellendige slaaf van angst, depressie en mislukking te maken, zoals tot nu toe is gebeurd. Maar het meest waardevolle van alles, je potentieel voor werkelijk succes, is de geest die in je woont en je bewustzijn zal stimuleren en inspireren om zich te beheersen, en je lichaam te activeren wanneer je het hebt bevrijd van de boeien van vrees; hierdoor stel je je geestelijke natuur in staat om je te gaan verlossen van het onheil van inactiviteit, door de kracht-tegenwoordigheid van levend geloof. En dan zal dit geloof meteen de vrees voor mensen overwinnen door de dwingende tegenwoordigheid van de nieuwe, alles overheersende liefde voor je medemensen, waarvan je ziel spoedig zal overvloeien doordat in je hart het besef wordt geboren dat je een kind van God bent.
‘Vandaag zul je herboren worden, mijn zoon, opnieuw bevestigd als een man met geloof en moed, die de mensen toegewijd wil dienen terwille van God. Wanneer je zo innerlijk weer op de juiste wijze ingesteld raakt op het leven, raak je ook op de juiste wijze ingesteld op het universum; je bent opnieuw geboren—geboren uit de geest—en voortaan zal je gehele leven gekenmerkt worden door overwinningen en succes. Zorgen zullen je sterker maken, teleurstellingen zullen je aansporen; moeilijkheden zullen een uitdaging voor je zijn en hindernissen zullen je stimuleren. Sta op, jongeman ! Zeg de dagen toen je van vrees ineenkromp en als een lafaard op de vlucht ging, vaarwel. Vat je plichten vlug weer op en leef je leven in het vlees als een zoon van God, een sterveling die zich wijdt aan de veredelende dienst van de mens op aarde en bestemd is voor de verheven, eeuwige dienst van God in de eeuwigheid.’
Deze jongeman nu, Fortunus, werd later de leider van de Christenen op Kreta en werkte nauw samen met Titus voor de verheffing van de gelovige Kretenzers.
De reizigers waren werkelijk uitgerust en verkwikt toen zij zich op een middag gereedmaakten om scheep te gaan naar Carthago in Noord-Afrika. Op deze reis bleven zij twee dagen in Cyrene. Hier verleenden Jezus en Ganid eerste hulp aan een jongen, Rufus genaamd, die gewond was door het defect raken van een geladen ossewagen. Ze droegen hem naar huis naar zijn moeder, en zijn vader, Simon, had er op dat moment geen flauw besef van dat de man, wiens kruis hij later droeg op bevel van een Romeins soldaat, de vreemdeling was die eens zijn zoon een vriendendienst had bewezen.