Gedurende alle voorgaande eeuwen was religie voornamelijk een zaak van de stam of de natie geweest en maar zelden een zaak die de individuele mens aanging. Goden waren stamgoden of nationale goden, niet persoonlijke goden. Zulke religieuze stelsels gaven weinig bevrediging aan de persoonlijke geestelijke verlangens van de gemiddelde mens.
In de dagen van Jezus bestonden er in het Westen onder andere de volgende religies:
1. De heidense culten Deze waren een combinatie van Helleense en Latijnse mythologie, patriottisme en traditie.
2. Keizerverering. Deze vergoddelijking van een mens als het symbool van de staat gaf zeer grote aanstoot aan de Joden en de eerste Christenen en leidde rechtstreeks tot de bittere vervolging van beide kerken door de Romeinse regering.
3. Astrologie. Deze pseudo-wetenschap uit Babylon ontwikkelde zich in het gehele Grieks-Romeinse Rijk tot een religie. Zelfs in de twintigste eeuw is de mens nog niet geheel bevrijd van dit bijgeloof.
4. De mysteriën. Deze geestelijk hongerende wereld nu was overspoeld door een vloedgolf van mysteriën, nieuwe, vreemde religies uit de Levant, die de gewone mensen hadden bekoord en die hun individuele redding hadden beloofd. Deze religies werden al spoedig het algemeen aanvaarde geloof van de lagere klassen in de Grieks-Romeinse wereld. Zij hielpen dan ook in sterke mate de weg te bereiden voor de snelle verbreiding van de veel verhevener Christelijke leer die een majesteitelijk begrip van de Godheid bood, verbonden met een boeiende theologie voor de intelligente gelovigen en een veelomvattend behoud voor allen, ook voor de onwetende maar geestelijk hongerende gemiddelde mens van die dagen.
De mysteriën betekenden het einde voor de nationale religies en hadden de geboorte van vele persoonlijke culten tot gevolg. Er waren vele mysteriën, maar ze werden alle gekenmerkt door:
1. de een of andere mythische legende, een mysterie, vandaar hun naam. Meestal sloeg dit mysterie op het verhaal van het leven en sterven van een godheid en zijn terugkeer tot het leven, zoals bijvoorbeeld in de leer van het Mithraïsme dat enige tijd samen bestond en wedijverde met de opkomende Christelijke cultus van Paulus;
2. de mysteriën waren niet-nationaal en interraciaal. Ze waren persoonlijk en hadden een broederlijk karakter; ze deden religieuze broederschappen en vele sectarische gezelschappen ontstaan;
3. zij werden, in hun diensten, gekenmerkt door uitgebreide inwijdingsceremoniën en indrukwekkende sacramenten ter verering van hun godheid. Hun geheime riten en rituelen waren soms gruwelijk en weerzinwekkend;
4. maar wat de aard van hun ceremoniën ook was en hoe groot ook hun excessen, deze mysteriën beloofden zonder uitzondering hun aanhangers behoud, ‘verlossing van het kwaad, een leven na de dood, en eeuwig leven in zalige gebieden na deze wereld van smart en slavernij.’
Maar ge dient niet de fout te begaan het onderricht van Jezus met de mysteriën te verwarren. De populariteit van de mysteriën toont het zoeken van de mens naar overleving, en duidt dus op een ware honger en dorst naar persoonlijke religie en individuele rechtschapenheid. Hoewel de mysteriën er niet in slaagden dit verlangen genoegzaam te bevredigen, bereidden zij wel de weg voor het latere optreden van Jezus, die deze wereld waarlijk het brood en het water des levens bracht.
In een poging om gebruik te maken van de wijdverbreide aanhang van de betere typen der mysteriën, maakte Paulus bepaalde bewerkingen van het onderricht van Jezus om deze aanvaardbaarder te maken voor een groter aantal personen die wellicht bekeerd konden worden. Maar zelfs Paulus’ compromis met de leer van Jezus (het Christendom) was superieur aan het beste in de mysteriën doordat:
1. Paulus een morele verlossing, ethisch behoud leerde. Het Christendom wees de weg naar een nieuw leven en verkondigde een nieuw ideaal. Paulus verzaakte de magische riten en ceremoniële bekoringen.
2. Het Christendom bood een religie die finale oplossingen van het menselijke probleem aanpakte, want het bood niet alleen redding van smart en zelfs van de dood, maar het beloofde ook verlossing van de zonde, gevolgd door de gave van een rechtschapen karakter met kwaliteiten voor de eeuwige overleving.
3. De mysteriën waren op mythen gefundeerd. Het Christendom zoals Paulus het predikte, was gegrond op een historisch feit: de zelfschenking van Michael, de Zoon van God, aan de mensheid.
Moraliteit onder de niet-Joden was niet noodzakelijkerwijze met filosofie of religie verbonden. Buiten Palestina kwam het niet altijd bij de mensen op dat een godsdienstig priester werd verondersteld een moreel leven te leiden. De Joodse religie en vervolgens het onderricht van Jezus, en nog later het zich ontwikkelende Christendom van Paulus, waren de eerste Europese religies die de ene hand legden op de moraal en de andere op de ethiek, terwijl ze erop aandrongen dat hun aanhangers aan beide enige aandacht gaven.
Onder deze generatie, beheerst door dergelijke onvolledige filosofische stelsels en verward door deze ingewikkelde religieuze culten, werd Jezus in Palestina geboren. En aan deze zelfde generatie gaf hij later zijn evangelie van persoonlijke religie—zoonschap bij God.