◄ 121:3
Verhandeling 121
121:5 ►

De tijd van de zelfschenking van Michael

4. De filosofie van de niet-Joden

121:4.1

Vanuit moreel gezichtspunt gezien, stonden de niet-Joden een weinig lager dan de Joden, maar in de harten van de nobele niet-Joden was een rijke voedingsbodem aanwezig voor natuurlijke goedheid en potentiële menselijke genegenheid, waarin het zaad van het Christendom kon ontkiemen en een overvloedige oogst aan moreel karakter en geestelijke vooruitgang kon voortbrengen. De niet-Joodse wereld werd in die tijd gedomineerd door vier grote filosofieën, die alle in meerdere of mindere mate afgeleid waren van het vroegere Platonisme van de Grieken. Deze filosofische scholen waren:

121:4.2

1. De Epicurische. Deze denkrichting wijdde zich aan het najagen van geluk. De goede Epicuristen gaven zich niet over aan zinnelijke excessen. Op zijn minst hielp deze leer de Romeinen zich te bevrijden van een dodelijker vorm van fatalisme: zij onderrichtte dat de mens iets kon doen om verbetering te brengen in zijn aardse staat. Zij bestreed doeltreffend onwetend bijgeloof.

121:4.3

2. De Stoïsche. Het Stoïcisme was de superieure filosofie van de betere klassen. De Stoïcijnen geloofden dat een besturend Rede-Fatum de ganse natuur beheerste. Zij leerden dat de ziel van de mens goddelijk was: dat zij gevangen zat in het boze lichaam van de fysische natuur. ’s Mensen ziel kon vrijheid bereiken door in harmonie te leven met de natuur, met God: zo werd de deugd haar eigen loon. Het Stoïcisme bereikte een verheven moraliteit, idealen die sindsdien nooit meer zijn overtroffen door enig zuiver menselijk filosofisch stelsel. Hoewel de Stoïcijnen verklaarden dat ze ‘van Gods geslacht’ waren, slaagden zij er niet in hem te kennen en derhalve slaagden zij er niet in hem te vinden. Het Stoïcisme bleef een filosofie: het werd nooit een religie. Zijn aanhangers trachtten hun denken af te stemmen op de harmonie van het Universele Denken, maar ze kwamen er niet toe zichzelf te beschouwen als de kinderen van een liefhebbende Vader. Paulus neigde sterk naar het Stoïcisme toen hij schreef: ‘Ik heb geleerd met de omstandigheden, waarin ik verkeer, genoegen te nemen.’

121:4.4

3. De Cynische. Hoewel de Cynici hun filosofie terugvoerden tot Diogenes van Athene, ontleenden zij een groot gedeelte van hun leer aan hetgeen was overgebleven van de leer van Machiventa Melchizedek. Vroeger was het Cynisme meer een religie dan een filosofie geweest. Op zijn minst gezegd maakten de Cynici hun religie-filosofie democratisch. In velden en wegen en op de marktpleinen verkondigden ze voortdurend hun leer dat ‘de mens zichzelf kon redden indien hij dit wilde.’ Ze predikten eenvoud en deugd, en spoorden de mensen aan de dood onbevreesd tegemoet te treden. Deze rondtrekkende Cynische predikers droegen er veel toe bij dat het geestelijk hongerende volk klaar was voor de latere komst van de Christelijke zendelingen. Het systeem van hun prediking onder het volk vertoonde sterke gelijkenis met de opzet en stijl van de Brieven van Paulus.

121:4.5

4. De Skeptische. Het Skepticisme beweerde dat kennis misleidend was, en dat overtuiging en zekerheid onmogelijk waren. Dit was een louter negatieve geesteshouding en maakte nooit veel opgang.

121:4.6

Deze filosofieën waren semi-religieus; ze waren dikwijls bezielend, ethisch en veredelend, maar gingen de gewone mensen gemeenlijk te hoog. Het Cynisme mogelijkerwijs uitgezonderd, waren het filosofieën voor de sterken en de wijzen, geen religies van redding zelfs voor de armen en de zwakken.


◄ 121:3
 
121:5 ►