◄ 118:3
Verhandeling 118
118:5 ►

Allerhoogst en Ultiem—tijd en ruimte

4. Primaire en secundaire veroorzaking

118:4.1

Veel van de theologische moeilijkheden en metafysische dilemma’s van de sterfelijke mens zijn te wijten aan het feit dat de mens de Godheidspersoonlijkheid verkeerd plaatst, en daardoor oneindige en absolute attributen aan ondergeschikte Goddelijkheid en aan evolutionaire Godheid toekent. Ge moet niet vergeten dat er enerzijds inderdaad een ware Eerste Oorzaak bestaat, maar dat er ook een menigte met deze gecoördineerde en aan deze ondergeschikte oorzaken zijn, zowel mede-oorzaken als secundaire oorzaken.

118:4.2

Het essentiële onderscheid tussen eerste oorzaken en tweede oorzaken is dat eerste oorzaken oorspronkelijke gevolgen voortbrengen, die vrij zijn van de overerving van factoren die uit enige voorafgaande veroorzaking zijn voortgekomen. Secundaire oorzaken hebben gevolgen die onveranderlijk de overerving van andere, voorgaande veroorzaking vertonen.

118:4.3

De zuiver statische potentialiteiten die inherent zijn aan het Ongekwalificeerd Absolute, zijn reactief op die veroorzakingen door het Godheid-Absolute, die op hun beurt worden teweeggebracht door de activiteit van de Paradijs-Triniteit. In tegenwoordigheid van het Universeel Absolute worden deze statische, causatief geïmpregneerde potentialiteiten, onmiddellijk actief en responsief op de invloed van bepaalde transcendentale instanties, wier activiteiten uitlopen op de transmutatie van deze geactiveerde potentialiteiten tot de status van ware universum-mogelijkheden tot ontwikkeling, geactualiseerde capaciteiten tot groei. Op deze gerijpte potentialiteiten voeren de scheppers en beheersers van het groot universum het nimmer-eindigende schouwspel der kosmische evolutie op.

118:4.4

In fundamentele aanleg is veroorzaking, de existentialiteiten buiten beschouwing gelaten, drievoudig. Zoals zij in dit universum-tijdperk opereert en met betrekking tot het eindige niveau van de zeven superuniversa, kunt ge u er de volgende voorstelling van maken:

118:4.5

1. Activering van statische potentialiteiten. Het vastleggen van bestemming in het Universeel Absolute door de activiteiten van het Godheid-Absolute, werkzaam in en op het Ongekwalificeerd Absolute, ingevolge de volitionele opdrachten van de Paradijs-Triniteit.

118:4.6

2. Resultering van universum-capaciteiten. Dit houdt de transformatie in van ongedifferentieerde potentialiteiten tot gesegregeerde, welomlijnde plannen. Dit is de daad van de Ultimiteit der Godheid en van de veelvoudige instanties van het transcendentale niveau. Deze daden lopen volmaakt vooruit op de toekomstige behoeften van het gehele meester-universum. Het is in verband met de segregatie van potentialiteiten dat de Architecten van het Meester-Universum existeren als de onbetwistbare belichaming van het Godheidsconcept in de universa. Hun plannen blijken uiteindelijk in uitgebreidheid ruimte-beperkt te zijn door de concept-omtrek van het meester-universum, maar als plannen zijn zij voor het overige niet door tijd en ruimte bepaald.

118:4.7

3. Schepping en evolutie van universum-actualiteiten. Een kosmos geïmpregneerd door de capaciteit-producerende tegenwoordigheid van de Ultimiteit der Godheid, wordt bewerkt door de Allerhoogste Scheppers om de tijd-transmutaties van gerijpte potentialiteiten tot experiëntiële actualiteiten tot stand te brengen. Binnen het meester-universum is alle actualisatie van potentiële werkelijkheid beperkt door de ultieme capaciteit tot ontwikkeling, en is zij in de laatste stadia van haar wording bepaald door tijd en ruimte. De Schepper-Zonen die van het Paradijs uitgaan, zijn in actualiteit transformatieve scheppers, in de kosmische zin. Dit betekent evenwel geenszins een ontkrachting van de voorstelling die de mens zich van hen als scheppers heeft gemaakt: vanuit het eindige gezichtspunt gezien, kunnen zij zeker scheppen en doen zij dit ook.


◄ 118:3
 
118:5 ►