◄ 118:2
Verhandeling 118
118:4 ►

Allerhoogst en Ultiem—tijd en ruimte

3. Tijd-ruimte-betrekkingen

118:3.1

Alleen door alomaanwezigheid zou de Godheid tijd-ruimte-manifestaties voor het begrip van eindige wezens kunnen verenigen, want tijd is een opeenvolging van momenten, terwijl de ruimte een stelsel is van met elkaar verbonden punten. Ge neemt de tijd tenslotte waar door analyse en de ruimte door synthese. Ge coördineert en associeert deze twee ongelijke begrippen met elkaar door het integrerende inzicht van persoonlijkheid. In de gehele dierenwereld bezit alleen de mens deze bevattelijkheid voor tijd-ruimte. Voor een dier heeft beweging een betekenis, maar alleen voor een schepsel met persoonlijkheidsstatus vertoont beweging waarde.

118:3.2

Dingen zijn afhankelijk van de tijd, maar waarheid is tijdloos. Hoe meer waarheid ge kent, hoe meer waarheid ge zijt, des te meer kunt ge van het verleden begrijpen en van de toekomst bevatten.

118:3.3

Waarheid is onwrikbaar—voor altijd ontheven aan alle vluchtige lotswisselingen, hoewel nimmer dood of formeel, en altijd vibrerend en buigzaam—stralend levend. Maar wanneer waarheid wordt verbonden met feiten, dan worden haar betekenissen zowel door tijd als ruimte bepaald, en haar waarden zowel door tijd als ruimte gecorreleerd. Deze werkelijkheden van waarheid, gepaard aan feiten, worden denkbeelden, en worden dan ook verwezen naar het domein van relatieve kosmische werkelijkheden.

118:3.4

De verbinding van de absolute, eeuwige waarheid van de Schepper met de feitelijke ervaring van het eindige schepsel in de tijd, doet een nieuwe waarde van de Allerhoogste resulteren. Het denkbeeld van de Allerhoogste is van wezenlijk belang om de goddelijke, onveranderlijke bovenwereld te kunnen coördineren met de eindige, immer veranderende benedenwereld.

118:3.5

Van alle niet-absolute dingen nadert de ruimte het dichtst de absolute staat. De ruimte is klaarblijkelijk in absolute zin ultiem. De werkelijke moeilijkheid die wij tegenkomen wanneer wij de ruimte op het materiële niveau trachten te begrijpen, wordt veroorzaakt door het feit dat terwijl materiële lichamen in de ruimte bestaan, de ruimte ook bestaat in deze zelfde materiële lichamen. Hoewel er veel absoluut is aan de ruimte, betekent dit niet dat de ruimte absoluut is.

118:3.6

Misschien helpt het u ruimte-betrekkingen te begrijpen indien ge zoudt willen onderstellen dat, relatief gesproken, de ruimte tenslotte een eigenschap is van alle materiële lichamen. Hieruit volgt dat wanneer een lichaam zich door de ruimte beweegt, het al zijn eigenschappen met zich meevoert, zelfs de ruimte die in en van zulk een bewegend lichaam is.

118:3.7

Alle patronen der werkelijkheid nemen ruimte in op de materiële niveaus, maar geest-patronen bestaan alleen in betrekking tot ruimte; zij beslaan of verplaatsen geen ruimte, en evenmin omsluiten zij ruimte. Maar voor ons heeft het grootste enigma van de ruimte te maken met het patroon van een idee. Wanneer wij het domein van het bewustzijn betreden, vinden wij vele raadsels op onze weg. Neemt het patroon—de realiteit—van een idee ruimte in? Wij weten het werkelijk niet, ofschoon wij wel zeker weten dat een idee-patroon geen ruimte bevat. Maar wij kunnen eigenlijk niet veilig postuleren dat het immateriële altijd niet-ruimtelijk is.


◄ 118:2
 
118:4 ►