◄ 97:4
Verhandeling 97
97:6 ►

De evolutie van het Godsbegrip bij de Hebreeërs

5. De eerste Jesaja

97:5.1

Dit waren de dagen dat sommigen dreigementen van bestraffing van persoonlijke zonden en nationale misdaden verkondigden onder de noordelijke clans, terwijl anderen rampen voorspelden ter vergelding van de overtredingnen van het zuidelijke koninkrijk. Het was in het spoor van deze opwekking van het geweten en het gevoel van de Hebreeuwse naties dat de eerste Jesaja optrad.

97:5.2

Jesaja ging door met het prediken van de eeuwige natuur van God, zijn oneindige wijsheid, zijn overanderlijke, volkomen betrouwbaarheid. Volgens zijn voorstelling van de God van Israel sprak deze: ‘Ik zal het recht tot meetsnoer maken en de gerechtigheid tot paslood.’ ‘De Heer zal u rust geven van uw smart en van uw onrust en van de harde dienst die men u heeft laten verrichten.’ ‘Uw oren zullen achter u het woord horen: Dit is de weg, wandelt daarop.’ ‘Zie, God is mijn heil, ik vertrouw en vrees niet, want de Heer is mijn sterkte en mijn lied.’ ‘“Komt toch en laat ons tezamen richten,” zegt de Heer, “al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol.”’

97:5.3

Sprekend tot de Hebreeërs die door vrees bevangen en hongerig van ziel waren, zei deze profeet: ‘Sta op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heren gaat over u op.’ ‘De Geest des Heren is op mij, omdat Hij mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis.’ ‘Ik verblijd mij zeer in de Heer, mijn ziel juicht in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, met Zijn mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omhuld.’ ‘In al hun benauwdheid was ook Hij benauwd, en de engel Zijns aangezichts heeft hen gered. In Zijn liefde en in Zijn mededogen heeft hij hen verlost.’

97:5.4

Deze Jesaja werd gevolgd door Micha en Obadja, die zijn zielverkwikkende evangelie bevestigden en verfraaiden. En deze twee dappere boodschappers veroordeelden moedig het door priesters gedomineerde ritueel van de Hebreeërs en deden een onbevreesde aanval op het hele systeem van offeranden.

97:5.5

Micha hekelde ‘de hoofden die rechtspreken voor geschenken en de priesters die onderricht geven om loon, en de profeten die waarzeggen om geld.’ Hij onderrichtte over een dag van vrijheid van bijgeloof en priesterpolitiek, met de woorden: ‘Maar een ieder zal onder zijn eigen wijnstok zitten, zonder dat iemand hem opschrikt, want alle mensen zullen leven, elk volgens zijn verstaan van God.’

97:5.6

De kern van Micha’s boodschap was steeds: ‘Zal ik voor God treden met brandoffers? Zal de Heer welgevallen hebben aan duizenden rammen of aan tienduizenden oliebeken? Zal ik mijn eerstgeborene geven voor mijn overtreding, de vrucht van mijn schoot voor de zonde mijner ziel? Hij heeft mij bekendgemaakt, o mens, wat goed is; en wat vraagt de Heer van u: niet anders dan recht te doen en barmhartigheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God.’ Dit was een belangrijke periode; het waren inderdaad bezielende tijden, meer dan tweeëneenhalf duizend jaar geleden, toen de sterfelijke mens zulke bevrijdende boodschappen te horen kreeg, en soms zelfs geloofde. En wanneer de priesters niet zo halsstarrig weerstand hadden geboden, zouden deze leraren het gehele bloedige ceremonieel van de Hebreeuwse riten van godsverering ten val hebben gebracht.


◄ 97:4
 
97:6 ►