Het onderricht van Melchizedek over de ene God schoot pas betrekkelijk kort geleden wortel in de Arabische woestijn. De zendelingen uit Salem faalden in Arabië, evenals in Griekenland, vanwege hun verkeerde interpretatie van de aanwijzingen van Machiventa ten aanzien van overorganisatie. Maar zij werden niet gehinderd door hun uitleg van zijn waarschuwing tegen alle pogingen om het evangelie door militaire macht of burgerlijke dwang te verbreiden.
Zelfs in China of Rome faalden de leringen van Melchizedek niet zo volkomen als in deze woestijnstreek, die zo dicht bij Salem zelf in de buurt lag. Lang nadat de meerderheid van de volken van het Oosten en het Westen respectievelijk Boeddhistisch en Christelijk waren geworden, bleef de woestijn van Arabië zoals deze al duizenden jaren geweest was. Iedere stam vereerde zijn oude fetisj, en veel families hadden hun eigen individuele huisgoden. De strijd tussen de Babylonische Ishtar, de Hebreeuwse Jahweh, de Iraanse Ahura, en de Christelijke Vader van de Heer Jezus Christus duurde lang voort. Geen van deze begrippen was ooit in staat om de andere geheel van zijn plaats te dringen.
Overal in Arabië waren er hier en daar families en clans die vasthielden aan het vage idee van de ene God. Deze groepen koesterden de tradities van Melchizedek, Abraham, Mozes en Zarathustra. Er bestonden talrijke centra waar het evangelie van Jezus weerklank zou hebben kunnen vinden, maar de Christelijke zendelingen in de woestijnstreken waren een strenge, onbuigzame groep, in tegenstelling tot de tot compromissen bereide vernieuwers die in de landen rond de Middelandse Zee als zendelingen werkten. Indien de volgelingen van Jezus zijn bevel om ‘de hele wereld in te gaan en het evangelie te prediken’ ernstiger hadden opgevat, en indien zij bij dat prediken hoffelijker waren geweest en minder strikt bijkomende sociale eisen van eigen makelij hadden gesteld, dan zouden vele landen met vreugde het eenvoudige evangelie van de timmermanszoon hebben ontvangen, waaronder ook Arabië.
Ondanks het feit dat de grote monotheïstische godsdiensten van de Levant geen wortel schoten in Arabië, was dit woestijnland in staat een geloof voort te brengen dat, ook al stelde het minder zware sociale eisen, niettemin monotheïstisch was.
De primitieve, ongeorganiseerde geloofsovertuigingen in de woestijn kenden slechts één factor van tribale, raciale of nationale aard, namelijk de eigenaardige, algemene eerbied die bijne alle Arabische stammen bereid waren te betonen aan een zekere zwarte stenen fetisj in een bepaalde tempel in Mekka. Dit punt van onderling contact en gemeenschappelijke verering leidde vervolgens tot de vestiging van de godsdienst van de Islam. Wat Jahweh, de vulkaangeest, betekende voor de Joodse Semieten, werd de Kaäba-steen voor hun Arabische verwanten.
De kracht van de Islam is zijn duidelijk omschreven en goed gedefinieerde voorstelling geweest van Allah als de ene en enige Godheid; de zwakheid van de Islam was de verbintenis van militaire kracht met zijn verbreiding, alsmede degradatie van de vrouw. Maar de Islam heeft standvastig vastgehouden aan zijn voorstelling van de Ene Universele Godheid van allen, ‘die het onzichtbare en het zichtbare kent. Hij is de genadige en barmhartige.’ ‘Waarlijk God is overvloedig in goedheid voor alle mensen.’ ‘En wanneer ik ziek ben, is hij het die mij geneest.’ ‘Want wanneer maar drie tezamen spreken, is God aanwezig als vierde’, want is hij niet ‘de eerste en de laatste, alsook de geziene en de verborgene?’
[Aangeboden door een Melchizedek van Nebadon.]
Nederlandse vertaling © Stichting Urantia. Alle rechten voorbehouden.