◄ 94:5
Verhandeling 94
94:7 ►

Het onderricht van Melchizedek in het Oosten

6. Lao-Tse en Confucius

94:6.1

Ongeveer zeshonderd jaar voor de komst van Michael, kwam het Melchizedek, reeds lang verscheiden uit het vlees, voor dat de zuiverheid van zijn onderricht op aarde zeer in gevaar kwam doordat het geheel geabsorbeerd raakte door de oudere geloofsovertuigingen op Urantia. Een tijd lang leek het dat zijn zending als voorloper van Michael gevaar liep te mislukken. En in de zesde eeuw voor Christus beleefde Urantia een hoogst ongebruikelijke schenking van religieuze waarheid van velerlei aard, door een ongewone coördinatie van geestelijke instanties die zelfs door de planetaire toezichthouders niet alle worden begrepen. Door tussenkomst van meerdere menselijke leraren werd het evangelie van Salem opnieuw geformuleerd en tot nieuw leven gebracht, en in de vorm waarin het toen werd aangeboden, heeft het grotendeels standgehouden tot aan de tijd van dit geschrift.

94:6.2

Deze unieke eeuw van geestelijke vooruitgang werd gekenmerkt door grote religieuze, ethische en filosofische leraren die in de gehele geciviliseerde wereld optraden. In China waren de twee eminente leraren Lao-tse en Confucius.

94:6.3

Lao-tse bouwde rechtstreeks voort op de ideeën uit de tradities van Salem toen hij verklaarde dat Tao de Ene Eerste Oorzaak van de gehele schepping was. Lao was een man met een grote geestelijke visie. Hij onderrichtte dat ‘de eeuwige bestemming van de mens de eeuwigdurende vereniging was met Tao, Oppermachtig God en Universele Koning.’ Hij had een zeer scherpzinnig begrip van de ultieme oorzakelijkheid, want hij schreef: ‘Eenheid komt voort uit de Absolute Tao, en uit de Eenheid verschijnt kosmische Dualiteit, en uit een zodanige Dualiteit ontspringt Triniteit, en Triniteit is de oerbron van alle werkelijkheid.’ ‘Alle realiteit is steeds in evenwicht tussen de potentiële en de actuele werkelijkheden van de kosmos, en deze worden voor immer geharmoniseerd door de geest van goddelijkheid.’

94:6.4

Van Lao-tse stamt eveneens een van de vroegste formuleringen van de leer dat het kwade vergolden moet worden met het goede: ‘Goedheid gewint goedheid, maar voor hem die waarlijk goed is, gewint ook het kwade goedheid.’

94:6.5

Hij leerde dat het schepsel naar de Schepper terugkeert en beeldde het leven uit als het tevoorschijn treden van een persoonlijkheid uit het kosmische potentieel, terwijl de dood leek op de terugkeer naar huis van deze geschapen persoonlijkheid. Zijn begrip van waar geloof was ongewoon, en ook hij vergeleek het met de ‘houding van een klein kind.’

94:6.6

Hij had een duidelijk begrip van het eeuwige voornemen van God, want hij zei: ‘De Absolute Godheid spant zich niet in, maar overwint altijd; hij dwingt de mensheid niet, maar staat altijd klaar om aan ’s mensen ware verlangens tegemoet te komen; de wil Gods is eeuwig in geduld en eeuwig in onvermijdelijkheid van uitdrukking.’ En toen hij de waarheid uitsprak dat het gezegender is te geven dan te ontvangen, zei hij over de ware gelovige: ‘De goede mens tracht niet de waarheid voor zichzelf te houden, maar veeleer deze rijkdommen aan zijn medemensen te schenken, want dit is de verwezenlijking van waarheid. De wil van de Absolute God is immer weldadig en vernietigt nooit; de ware gelovige stelt zich ten doel om altijd te handelen maar nooit te dwingen.’

94:6.7

Lao’s leer van geweldloosheid en het onderscheid dat hij maakte tussen handeling en dwang werden later geperverteerd tot de geloofsovertuigingen van het ‘zien, doen en denken van niets.’ Maar Lao heeft deze dwaling nooit onderricht, alhoewel zijn onderricht van geweldloosheid wel een factor is geweest in de verdere ontwikkeling van de voorkeur voor vreedzaamheid van de Chinese volken.

94:6.8

Doch het populaire Taoïsme van het twintigste-eeuwse Urantia heeft zeer weinig gemeen met de verheven gevoelens en kosmische denkbeelden van de oude filosoof die de waarheid onderrichtte zoals hij deze zag, namelijk dat geloof in de Absolute God de bron is van die goddelijke energie die de wereld nieuw zal maken, en waardoor de mens opklimt tot geestelijke vereniging met Tao, de eeuwige Godheid en Absolute Schepper van de Universa.

94:6.9

Confucius (Kung Fu-tze) was een jongere tijdgenoot van Lao in het China van de zesde eeuw voor Christus. Confucius baseerde zijn leringen op de betere ethische tradities uit de lange geschiedenis van het gele ras, en ook was hij enigszins beïnvloed door de overgebleven tradities van de zendelingen uit Salem. Zijn hoofdwerk bestond uit het verzamelen van de wijze uitspraken van oude filosofen. Tijdens zijn leven werd hij als leraar verworpen, maar zijn geschriften en onderrichtingen hebben nadien altijd grote invloed uitgeoefend in China en Japan. Confucius gaf een nieuwe toon aan voor de sjamanen, doordat hij ethiek in de plaats stelde van magie. Maar hij bouwde te hecht: hij maakte een nieuwe fetisj van orde en stelde een respect voor het voorouderlijk gedrag in, dat de Chinezen ten tijde van dit geschrift nog steeds in ere houden.

94:6.10

De Confuciaanse prediking van ethiek was gebaseerd op de theorie dat de weg op aarde de misvormde schaduw is van de hemelse weg; dat het ware patroon van de wereldse civilisatie een afspiegeling is van de eeuwige orde des hemels. Het potentiële Godsbegrip in het Confucianisme werd bijna geheel ondergeschikt gemaakt aan het benadrukken van de Weg des Hemels, het patroon van de kosmos.

94:6.11

Behalve enkele mensen in het Oosten kent niemand meer de onderrichtingen van Lao, maar de geschriften van Confucius hebben sindsdien altijd de ondergrond gevormd van het morele weefsel der cultuur van bijna een derde deel van de bewoners van Urantia. Deze Confuciaanse leringen die het beste uit het verleden deden voortleven, stonden op enigszins gespannen voet met de Chinese onderzoekende geest, waardoor juist de prestaties waren geleverd die zozeer werden vereerd. De invloed van deze leringen werd zonder succes bestreden zowel door de keizerlijke inspanningen van Ch’in Shih Huang Ti als door de leringen van Mo Ti, die een broederschap verkondigde die niet op ethische plicht was gebaseerd, maar op de liefde voor God. Hij trachtte het oude zoeken naar nieuwe waarheid nieuw leven in de blazen, maar zijn onderrichtingen waren niet opgewassen tegen de krachtige tegenstand van de leerlingen van Confucius.

94:6.12

Evenals vele andere geestelijke en zedelijke leraren, werden Confucius en Lao-tse door hun volgelingen beiden tenslotte vergoddelijkt tijdens de geestelijk duistere eeuwen in China tussen het verval en de vervorming van het Taoïstische geloof en de komst van de Boeddhistische zendelingen uit India. In deze geestelijk decadente eeuwen degenereerde de religie van het gele ras tot een erbarmelijke theologie vol duivels, draken en boze geesten, als even zovele tekenen dat de angsten van het onverlichte bewustzijn van stervelingen waren teruggekeerd. En China, dat ten gevolge van een vooruitstrevende godsdienst eens aan het hoofd van de menselijke samenleving had gestaan, viel toen terug omdat het tijdelijk geen voortgang maakte op het ware pad van de ontwikkeling van dat Godsbewustzijn dat onmisbaar is voor ware vooruitgang, niet alleen van de individuele sterveling, maar ook van de ingewikkelde, samengestelde beschavingen die kenmerkend zijn voor het voortschrijden van de cultuur en de samenleving op een evolutionaire planeet in tijd en ruimte.


◄ 94:5
 
94:7 ►