Naarmate de eeuwen in India verstreken, keerde het volk enigermate terug tot de oude rituelen van de Veda’s, zoals deze door de leringen van de zendelingen van Melchizedek waren gewijzigd, en uitgekristalliseerd door het latere Brahmaanse priesterdom. Deze oudste en meest kosmopoliete godsdienst ter wereld heeft verdere veranderingen ondergaan in reactie op het Boeddhisme en Jaïnisme en de latere invloeden van het Mohammedanisme en Christendom. Maar tegen de tijd dat de leringen van Jezus doordrongen, waren zij reeds zo verwesterst, dat zij een ‘religie van blanken’ waren geworden, en daardoor voor het Hindoe-denken vreemd en uitheems.
Tegenwoordig worden er in de Hindoe-theologie vier afdalende niveaus van de godheid en goddelijkheid afschilderd:
1. Het Brahman, het Absolute, de Oneindige Ene, de HET IS.
2. De Trimurti, de hoogste triniteit van het Hindoeïsme. In deze associatie wordt Brahma, het eerste lid, opgevat als zelfgeschapen uit de Brahman-oneindigheid. Indien Brahma niet zo nauw samenviel met de pantheïstische Oneindige Ene, zou hij de grondslag kunnen vormen voor een begrip van de Universele Vader. Brahma wordt ook vereenzelvigd met het noodlot.
De verering van de tweede en derde leden, Shiva en Vishnu, kwam op in het eerste millennium na Christus. Shiva is de heer van leven en dood, de god van de vruchtbaarheid en de meester van de vernietiging. Vishnu is uiterst geliefd wegens het geloof dat hij periodiek in menselijke vorm incarneert. Op deze wijze wordt Vishnu in de verbeelding van de Indiërs werkelijk en levendig. Shiva en Vishnu worden beiden door sommigen als allerhoogst beschouwd.
3. Vedische en post-Vedische godheden. Vele oude goden van de Ariërs, zoals Agnis, Indra en Soma, zijn blijven voortleven als ondergeschikt aan de drie leden van de Trimurti. Sinds de vroege dagen van het Vedische India zijn er nog talrijke andere goden opgestaan, die eveneens in het Hindoe-pantheon zijn opgenomen.
4. De halfgoden: supermensen, halfgoden, helden, demonen, schimmen, boze geesten, elfen, monsters, kwelgeesten en de heiligen van de latere culten.
Ofschoon het Hindoeïsme het Indische volk reeds lang niet meer heeft kunnen bezielen, is het terzelfdertijd meestal een verdraagzame religie geweest. Zijn grote kracht ligt in het feit dat het de meest adapatieve, amorfe godsdienst is gebleken die ooit op Urantia is opgekomen. Het is tot bijna onbeperkte veranderingen in staat en kent een ongewone veelheid van buigzame aanpassingsmogelijkheden, variërend van de hoge, semi-monotheïstische bespiegelingen van de intellectuele Brahman, tot het volslagen fetisjisme en de primitieve cultuspraktijken van de gedegeneerde, onderdrukte klassen van onwetende gelovigen.
Het Hindoeïsme is blijven bestaan omdat het in wezen een integraal onderdeel is van de elementaire Indische sociale structuur. Het kent geen grote hierarchie die verstoord of vernietigd kan worden: het is verweven met het levenspatroon van de mensen. Het beschikt over een vermogen tot aanpassing aan veranderende omstandigheden waarin het alle andere culten over- treft, en vertoont tegenover vele andere godsdiensten een houding van verdraagzame adoptie, waarbij Gautama Boeddha en zelfs Christus zelve als incarnaties van Vishnu worden opgeëist.
Wat India heden ten dage het meeste nodig heeft is de beschrijving van het evangelie van Jezus—het Vaderschap van God en het zoonschap en de daaruit voorvloeiende broederschap van alle mensen, die door personen verwezenlijkt wordt door liefdevol dienstbetoon en maatschappelijke bijstand. In India bestaat het filosofische raam en is de cultusstructuur aanwezig; het enige wat nodig is, is de levenwekkende vonk van de dynamische liefde die wordt uitgebeeld in het oorspronkelijke evangelie van de Zoon des Mensen, ontdaan van de westerse dogma’s en doctrines die van het leven dat Michael op Urantia heeft willen leiden, over het algemeen een religie voor blanken hebben gemaakt.