In het eerste millennium na Christus deed het Boeddhisme zijn intrede in China, waar het goed aansloot bij de godsdienstige gewoonten van het gele ras. Bij de verering van hun voorouders hadden zij reeds lang tot de doden gebeden, en nu konden zij ook voor hen bidden. Het Boeddhisme vermengde zich al spoedig met de restanten van de ritualistische praktijken van het uiteenvallende Taoïsme. Deze nieuwe, synthetische religie met zijn tempels voor de eredienst en duidelijk omschreven religieuze ceremonieel, werd spoedig de algemeen aanvaarde cultus van de volken van China, Korea en Japan.
Ofschoon het in sommige opzichten ongelukkig is dat het Boeddhisme pas in de wereld werd uitgedragen toen Gautama’s volgelingen de tradities en onderrichtingen van de cultus zo hadden verdraaid dat hij daardoor een goddelijk wezen was geworden, bleek deze mythe over zijn leven als mens, inmiddels verfraaid met een veelheid aan wonderen, niettemin zeer aantrekkelijk voor de mensen die het noordelijke of Mahayana evangelie van het Boeddhisme aanhoorden.
Sommigen van zijn latere volgelingen onderrichtten dat Sakyamuni Boeddha’s geest periodiek terugkeerde naar de aarde als een levende Boeddha, en zetten daarmee de deur open voor een onbeperkt perpetueren van Boeddhabeelden, tempels, rituelen en lieden die zich uitgeven voor ‘levende Boeddha’s.’ Zo werd de religie van de grote Indische protestant tenslotte in boeien geslagen door juist de ceremoniële praktijken en ritualistische bezweringen die hij zo onbevreesd had bestreden en zo moedig aan de kaak had gesteld.
De grote vooruitgang die er in de Boeddhistische filosofie werd gemaakt, bestond in haar begrijpen van de betrekkelijkheid van alle waarheid. Door deze hypothese toe te passen zijn de Boeddhisten in staat geweest om zowel de divergenties binnen hun eigen religieuze geschriften als de verschillen tussen hun eigen geschriften en vele andere, met elkaar te verzoenen en te verbinden. Er werd onderricht dat de kleine waarheid voor kleine geesten was en de grote waarheid voor grote geesten.
Deze filosofie ging er ook van uit dat de Boeddha (goddelijke) natuur in alle mensen woonde, en dat de mens, door zijn eigen inspanningen het besef van deze innerlijke goddelijkheid kon bereiken. Op Urantia vertolkt bijna geen enkele andere godsdienst zo duidelijk de waarheid omtrent de inwoning van de Richters.
Maar het oorspronkelijke evangelie van Siddhartha, zoals het door zijn volgelingen werd uitgelegd, had de grote beperking dat het streefde naar de volkomen bevrijding van het menselijke zelf van alle beperkingen van de sterfelijke natuur, via de techniek van het afschermen van het zelf van de objectieve realiteit. Ware kosmische zelfverwerkelijking komt voort uit identificatie met de kosmische realiteit en met de eindige kosmos van energie, bewustzijn en geest, begrensd door de ruimte en bepaald door de tijd.
Maar hoewel de ceremoniën en uiterlijke voorschriften van het Boeddhisme zwaar besmet raakten door die van de landen waarin het zich verbreidde, vond deze degeneratie eigenlijk niet plaats in het filosofische leven van de grote denkers die van tijd tot tijd dit denk- en geloofsleven hebben omhelsd. Meer dan tweeduizend jaar lang hebben veel van de beste geesten van Azië zich geconcentreerd op het probleem van het vaststellen van absolute waarheid en de waarheid van het Absolute.
Via vele verschillende wegen van denken en omslachtige redeningen kwam er een hoog begrip van het Absolute tot ontwikkeling. De opwaartse richting waarin deze leer omtrent de oneindigheid zich bewoog, was niet zo duidelijk omlijnd als de evolutie van het Godsbegrip in de Hebreeuwse theologie. Niettemin bereikten de Boeddhisten in hun denken bepaalde brede plateaus waarop ze enige tijd vertoefden en die zij op hun weg naar de voorstelling van de Eerste Bron van universa ook weer verlieten:
1. De legende van Gautama. Het historische feit van het leven en de onderrichtingen van Siddhartha, de prins-profeet van India, lag ten grondslag aan dit denkbeeld. Op haar reis door de eeuwen en door de wijdse landschappen van Azië groeide deze legende uit tot een mythe, totdat zij de status van het idee van Gautama als de verlichte te boven ging en bijkomende attributen begon aan te nemen.
2. De vele Boeddha’s. Men redeneerde dat indien Gautama tot de volken van India was gekomen, de rassen der mensheid in het verre verleden ongetwijfeld gezegend moesten zijn geweest met andere leraren der waarheid, en dit in de verre toekomst opnieuw zouden worden. Hierdoor ontstond het onderricht dat er vele Boeddha’s waren, een onbeperkt, oneindig aantal, en zelfs dat iedereen ernaar kon streven om er een te worden—om de goddelijkheid van een Boeddha te bereiken.
3. De Absolute Boeddha. Tegen de tijd dat het aantal Boeddha’s het oneindige naderde, werd het voor de denkers van die dagen noodzakelijk om dit onhandelbare denkbeeld opnieuw tot eenheid te brengen. Dientengevolge begon men te onderrichten dat alle Boeddha’s slechts de manifestatie waren van een hogere essentie, een Eeuwig Ene wiens bestaan oneindig en ongekwalificeerd was, een soort Absolute Bron van alle realiteit. Van nu af aan wordt het Godheidsbegrip van het Boeddhisme in zijn hoogste vorm losgemaakt van de menselijke persoon van Gautama Siddhartha en laat het de antropomorfe beperkingen die het aan banden hadden gehouden los. Deze laatste conceptie van de Eeuwige Boeddha kan zeer wel worden gelijkgesteld met het Absolute, soms zelfs met de oneindige IK BEN.
Ofschoon dit idee van de Absolute Godheid nooit zeer populair werd bij de volkeren van Azië, stelde het de intellectuelen van deze landen wel in staat om hun filosofie tot eenheid te brengen en hun kosmologie te harmoniseren. Het begrip van de Absolute Boeddha is soms bijna persoonlijk, en soms geheel onpersoonlijk—betekent het zelfs een oneindige creatieve kracht. Hoewel nuttig in de filosofie, zijn dergelijke denkbeelden niet van wezenlijk belang voor de religieuze ontwikkeling. Zelfs een antropomorfe Jahweh heeft een grotere religieuze waarde dan een oneindig ver Absolute van het Boeddhisme of het Brahmanisme.
Soms stelde men zich het Absolute zelfs voor als besloten binnen de oneindige IK BEN. Maar deze bespiegelingen waren maar een schrale troost voor de hongerige menigten die ernaar hunkerden woorden van belofte te horen, het eenvoudige evangelie van Salem dat zij door geloof in God zeker Gods gunst zouden verwerven en tot eeuwige overleving zouden komen.