◄ 90:2
Verhandeling 90
90:4 ►

Het sjamanisme—medicijnmannen en priesters

3. De sjamaanse theorie over ziekte en dood

90:3.1

Daar de primitieve mens zichzelf en zijn materiële omgeving beschouwde als direct reagerend op de kuren van schimmen en de grillen van geesten, is het niet vreemd dat zijn religie zo uitsluitend betrekking had op materiële zaken. De moderne mens pakt zijn materiële problemen rechtstreeks aan: hij ziet in dat de materie reageert op de intelligente beïnvloeding door het verstand. De primitieve mens verlangde eveneens het leven en de energieën van de fysische gebieden te wijzigen en zelfs te beheersen, en aangezien zijn beperkte begrip van de kosmos hem deed geloven dat schimmen, geesten en goden persoonlijk en rechtstreeks betrokken waren bij de details van de beheersing van het leven en de materie, was het logisch dat hij zijn krachten richtte op het verkrijgen van de gunst en steun van deze bovenmenselijke machten.

90:3.2

In dit licht gezien, is veel van het onverklaarbare en onlogische in de oude culten begrijpelijk. De ceremoniën van de cultus vormden het streven van de primitieve mens om de materiële wereld waarin hij zich bevond te beheersen. Veel van zijn inspanningen hadden tot doel het leven te verlengen en de gezondheid veilig te stellen. Daar oorspronkelijk alle ziekten en de dood zelf als geestverschijnselen werden beschouwd, was het onvermijdelijk dat waar de sjamanen fungeerden als medicijnmannen en priesters, zij ook als artsen en chirurgen werkten.

90:3.3

Het primitieve verstand moge door gebrek aan feiten belemmerd zijn, maar het is niettemin logisch. Wanneer nadenkende mensen ziekte en dood waarnemen, beginnen zij de oorzaken van deze beproevingen te bepalen, en in overeenstemming met hun inzichten hebben de sjamanen en beoefenaars der wetenschap de volgende theorieën omtrent aandoeningen geopperd:

90:3.4

1. Schimmen—rechtstreekse invloeden van geesten. De oudste hypothese die ter verklaring van ziekte en dood werd geformuleerd was dat geesten ziekten veroorzaakten door de ziel uit het lichaam te lokken; indien de ziel niet terugkeerde, volgde de dood. De ouden vreesden de boosaardige werking van ziekteverwekkende geesten dermate, dat zieke mensen dikwijls alleen werden gelaten, zelfs zonder voedsel of water. Niettegenstaande de onjuiste grondslag van deze opvattingen, isoleerden zij zo op doeltreffende wijze de lijders en voorkwamen zij de verspreiding van besmettelijke ziekten.

90:3.5

2. Geweld—duidelijke oorzaken. De oorzaken van sommige ongevallen en sterfgevallen waren zo gemakkelijk vast te stellen, dat men deze al vroeg uitsloot uit de categorie van de werking van geesten. Dodelijke ongelukken en wonden als gevolg van oorlog, gevechten met dieren en andere gemakkelijk herkenbare werkingen, werden als natuurlijke voorvallen beschouwd. Doch men geloofde lange tijd dat de geesten toch verantwoordelijk waren voor te langzame genezingen of voor infecties van wonden, zelfs die met een ‘natuurlijke’ oorzaak. Als er geen waarneembare, natuurlijke oorzaak kon worden ontdekt, hield men de geesten nog steeds verantwoordelijk voor ziekte en dood.

90:3.6

Tegenwoordig kan men in Afrika en elders nog steeds primitieve volken aantreffen die iemand doden telkens wanneer er zich een geweldloos sterfgeval voordoet. Hun medicijnmannen wijzen de schuldige persoon aan. Wanneer een moeder bij de bevalling sterft, wordt het kind onmiddellijk gewurgd—een leven voor een leven.

90:3.7

3. Magie—de invloed van vijanden. Van veel ziekten werd verondersteld dat zij door betovering, de invloed van het boze oog en de magische aanwijsstok werden veroorzaakt. Eens was het werkelijk gevaarlijk om naar iemand te wijzen, en men vindt het nog steeds ongemanierd om met de vinger naar iemand te wijzen. In gevallen van onduidelijke ziekte en sterfgevallen pleegden de ouden een formele lijkschouwing te houden, het lichaam te ontleden en een of andere bevinding als doodsoorzaak vast te stellen; als men dit niet deed werd de dood aan hekserij toegeschreven, waardoor het nodig werd de heks die ervoor verantwoordelijk was ter dood te brengen. Deze oude lijkschouwingen hebben vele levens van vermeende heksen gered. Bij sommige volken geloofde men dat een lid van de stam tengevolge van zijn eigen hekserij kon sterven; in dit geval werd er niemand in staat van beschuldiging gesteld.

90:3.8

4. Zonde—straf voor overtreding van het taboe. In betrekkelijk recente tijden is men gaan geloven dat ziekte een straf is voor de zonde van de persoon of het volk. Bij de volken die dit niveau der evolutie doorlopen, heerst de opvatting dat iemand niet kan worden getroffen tenzij hij een taboe heeft overtreden. Het is kenmerkend voor zulke overtuigingen dat ziekte en lijden worden beschouwd als ‘pijlen van de Almachtige die in hen steken.’ De Chinezen en Mesopotamiërs beschouwden ziekte lange tijd als een gevolg van de werking van kwade demonen, hoewel de Chaldeeërs ook de sterren als de oorzaak van lijden beschouwden. Deze theorie over ziekte als gevolg van goddelijke gramschap heerst nog steeds bij vele, naar men zegt geciviliseerde groepen Urantianen.

90:3.9

5. Natuurlijke oorzaken. In het ontdekken van de materiële geheimen van het onderlinge verband tussen oorzaak en gevolg op de fysische terreinen van energie, materie en leven, is de mensheid zeer traag geweest. Omdat de oude Grieken de overgeleverde leringen van Adamszoon hadden bewaard, behoorden zij tot de volkeren die het vroegst inzagen dat alle ziekte het gevolg is van natuurlijke oorzaken. Nu er zich een wetenschappelijk tijdperk ontwikkelt, worden ’s mensen eeuwenoude opvattingen over ziekte en dood langzaam ondermijnd. Koorts was een van de eerste menselijke aandoeningen die van de lijst van bovennatuurlijke ziekten werd geschrapt, en het wetenschappelijke tijdperk heeft in toenemende mate de kluisters van onwetendheid verbroken, waarin het menselijk denken zo lang gevangen is geweest. Door inzicht in de ouderdom en in besmetting is de vrees van de mens voor schimmen, geesten en goden als persoonlijke aanrichters van de menselijke ellende en het lijden van stervelingen, geleidelijk verdwenen.

90:3.10

De evolutie bereikt feilloos haar doel: zij doordrenkt de mens met de bijgelovige vrees voor het onbekende en het ontzag voor de wereld van het ongeziene, die de steiger vormen waarop het Godsbegrip kan worden gebouwd. En wanneer er eenmaal een gevorderd begrip van de Godheid geboren is door de coördinatieve werking van de openbaring, zet deze zelfde evolutietechniek feilloos de krachten van het denken in beweging die onverbiddelijk de steiger zullen doen verdwijnen wanneer deze niet langer nodig is.


◄ 90:2
 
90:4 ►