◄ 89:7
Verhandeling 89
89:9 ►

Zonde, offer en verzoening

8. Verlossing en verbonden

89:8.1

De verlossing door offeranden en tempelprostitutie waren in wezen aangepaste vormen van het mensenoffer. Vervolgens ontstond het schijnoffer van dochters. Deze ceremonie bestond uit een aderlating waarbij de dochter aan levenslange maagdelijkheid werd gewijd, en was een morele reactie op de vroegere tempelhoererij. In latere tijden wijdden maagden zich aan de dienst van de verzorging van de heilige vuren in de tempel.

89:8.2

Uiteindelijk kwam het denkbeeld bij de mannen op dat het offeren van een gedeelte van het lichaam de plaats kon innemen van de vroegere, complete mensenoffers. De verminking van het lichaam werd eveneens als een aanvaardbaar substituut beschouwd. Haar, nagels, bloed en zelfs vingers en tenen werden geofferd. De latere, vrijwel wereldwijde oude rite van de besnijdenis was een uitvloeisel van de cultus van de deelofferande; het was een zuivere offerhandeling, zonder enige gedachte aan hygiëne. Mannen werden besneden; vrouwen lieten hun oren doorboren.

89:8.3

Nadien werd het de gewoonte om vingers aan elkaar te binden in plaats van deze af te snijden. Het kaalscheren van het hoofd en het knippen van het haar waren eveneens vormen van religieuze toewijding. Het tot eunuch maken was aanvankelijk een wijziging van het idee van het mensenoffer. Het doorboren van de neus en lippen wordt in Afrika nog steeds uitgevoerd en het tatoeëren is een artistieke ontwikkeling van het vroegere ruwe bedekken van het lichaam met lidtekens.

89:8.4

De gewoonte van het offeren werd uiteindelijk, ten gevolge van vooruitstrevend onderricht, gecombineerd met het denkbeeld van het verbond. Eindelijk stelde de mens zich goden voor die werkelijke overeenkomsten met de mens aangingen en dit was een belangrijke stap in de stabilisatie van de religie. De wet, een verbond, neemt de plaats in van toeval, vrees en bijgeloof.

89:8.5

De mens kon er niet eens van dromen een contract met de Godheid te kunnen aangaan, totdat zijn Godsbegrip tot het niveau was gekomen waar hij zich de universele toezichthouders als betrouwbaar kon voorstellen. En ’s mensen oude idee van God was dermate mensvormig, dat hij niet in staat was zich een betrouwbare Godheid in te denken, totdat hijzelf betrekkelijk betrouwbaar, moreel en ethisch was geworden.

89:8.6

Het idee dat men een verbond met de goden kon sluiten ontstond echter ten slotte inderdaad. De evolutionaire mens verwierf ten slotte zo’n morele waardigheid, dat hij met zijn goden durfde te onderhandelen. Zo ontwikkelde de zaak van het brengen van offers zich geleidelijk tot het spel van ’s mensen filosofisch onderhandelen met God. Dit alles nu vormde een nieuw middel om zich tegen tegenspoed te verzekeren, of eigenlijk, een verbeterde techniek om zekerder voorspoed te kopen. Vergist u niet, denk niet dat deze vroege offeranden vrije giften aan de goden waren, een spontaan opdragen van dankbaarheid of dankzegging; het waren geen uitingen van ware godsverering.

89:8.7

Primitieve vormen van gebed waren niet meer of minder dan onderhandelingen met de geesten, een woordenwisseling met de goden. Het was een soort ruilhandel, waarbij pleidooi en overreding voor iets tastbaarders en kostbaarders in de plaats kwamen. De zich ontwikkelende handel tussen de volken had de handelsgeest bij hen ingeprent en de slimheid van de ruilhandel ontwikkeld; nu begonnen deze trekken dan ook te verschijnen in de menselijke methoden van aanbidding. En net zoals sommige mensen betere handelaren waren dan anderen, werden ook sommigen als bekwamer in het bidden beschouwd dan anderen. Het gebed van een rechtvaardig man werd hoog gewaardeerd. Een rechtvaardig man was iemand die alle rekeningen aan de geesten had betaald, die zich volledig van iedere rituele verplichting jegens de goden had gekweten.

89:8.8

Het vroege gebed kan moeilijk godsverering genoemd worden; het was een lovend en biedend verzoek om gezondheid, rijkdom en leven. En in vele opzichten zijn de gebeden met het verstrijken der eeuwen weinig veranderd. Ze worden nog steeds uit boeken voorgelezen, vormelijk opgezegd en uitgeschreven zodat ze op gebedsmolens kunnen worden geplaatst en aan bomen kunnen worden opgehangen, waar het waaien der winden de mens de moeite bespaart zijn eigen adem te gebruiken.


◄ 89:7
 
89:9 ►