◄ 87:5
Verhandeling 87
87:7 ►

De geestenculten

6. Het bezweren en uitdrijven van geesten

87:6.1

Toen de mensen alleen in schimmen geloofden, was het religieuze ritueel meer persoonlijk en minder georganiseerd, doch de erkenning van hogere geestelijke wezens dwong tot het volgen van ‘hogere geestelijke methoden’ om met hen te kunnen omgaan. Deze poging om de techniek van het gunstig stemmen der geesten te verbeteren en uit te breiden, leidde direct tot het scheppen van afweermiddelen tegen geesten. De mens voelde zich zeer hulpeloos tegenover de onbeheersbare krachten die werkzaam zijn in het aardse leven, en zijn gevoel van minderwaardigheid dreef hem ertoe te trachten een compenserende regeling te vinden, een of andere techniek om de ongelijkheden in de eenzijdige strijd van de mens tegen de kosmos recht te trekken.

87:6.2

In het begin van de cultus waren de inspanningen van de mens om de handelingen der geesten te beïnvloeden beperkt tot pogingen hen gunstig te stemmen, om tegenspoed door omkoperij af te kopen. Toen de evolutie van de geestencultus vorderde tot het denkbeeld van zowel goede als kwade geesten, veranderden deze ceremoniën in pogingen van meer positieve aard, inspanningen om voorspoed te verwerven. De religie van de mens was niet meer volkomen negativistisch en de mens beperkte zich ook niet uitsluitend tot de inspanning om goed geluk te verwerven; spoedig begon hij listen te bedenken waardoor hij de geesten samenwerking kon afdwingen. De religieuze mens staat niet langer weerloos tegenover de niet aflatende eisen van de geestverschijningen die hij zelf heeft bedacht; de primitieve mens begint wapens uit te denken waarmee hij de activiteit der geesten kan bedwingen en hun bijstand kan afdwingen.

87:6.3

De eerste pogingen van de mens om zich te verdedigen waren tegen geesten gericht. Na verloop van tijd begonnen de levenden manieren te bedenken om de doden te weerstaan. Er werden vele methoden ontwikkeld om de geesten bang te maken en te verdrijven, waarvan de volgende hier mogen worden genoemd:

87:6.4

1. het hoofd afhakken en het lichaam vastgebonden in het graf leggen;

87:6.5

2. het vernielen van het huis van de gestorvene door steniging;

87:6.6

3. castratie of het breken van de benen van het lijk;

87:6.7

4. het begraven onder stenen, een van de oorsprongen van de moderne grafsteen;

87:6.8

5. crematie, een uitvinding uit latere tijd om overlast van geesten te voorkomen;

87:6.9

6. het in zee werpen van het lichaam;

87:6.10

7. de blootstelling van het lijk aan de wilde dieren zodat het kon worden opgegeten.

87:6.11

Men dacht dat geesten door lawaai in de war raakten en bang werden; schreeuwen, bellen, en trommels joegen hen weg van de levenden en deze oude methoden zijn nog steeds in zwang bij ‘dodenwaken.’ Stinkende brouwsels werden gebruikt om onwelkomen geesten te verjagen. Er werden afzichtelijke afbeeldingen van de geesten gemaakt, zodat zij haastig op de vlucht zouden slaan wanneer zij zichzelf zagen. Men geloofde dat honden de nadering van geesten konden bespeuren en dat zij er door middel van gehuil voor waarschuwden, en dat hanen kraaiden als er geesten in de nabijheid waren. Het gebruik van een haan als windwijzer is een overblijfsel van dit bijgeloof.

87:6.12

Water werd beschouwd als de beste bescherming tegen geesten. Heilig water, water waarin de priesters hun voeten hadden gewassen, overtrof daarbij alle andere soorten. Men geloofde dat zowel vuur als water niet te overschrijden barrières vormden voor de geesten. De Romeinen droegen driemaal water rond een lijk; in de twintigste eeuw wordt een lijk nog steeds besprenkeld met gewijd water, en het wassen der handen op de begraafplaats is nog steeds een Joods ritueel. De doop was een onderdeel van het latere waterritueel; het primitieve baden was een religieuze ceremonie. Pas in recente tijden is het baden een hygiënisch gebruik geworden.

87:6.13

Maar de mens beperkte zich niet tot het bezweren der geesten; door religieuze rituelen en andere handelingen trachtte hij al spoedig de geesten tot daden te dwingen. Geestuitdrijving was het gebruik maken van één geest om een andere te beheersen of te verjagen, en een dergelijke tactiek werd ook gebruikt om schimmen en geesten bang te maken. De dualistisch-spiritistische opvatting van goede en kwade krachten bood de mens ruimschoots de gelegenheid om te trachten de ene macht tegen de andere uit te spelen, want als een machtig mens een zwakkere kon overwinnen, dan kon een sterke geest zeker een lagere geest overheersen. Het primitieve vloeken was een bezwerend gebruik dat bedoeld was om de zwakkere geesten te imponeren. Later ontwikkelde zich deze gewoonte tot het uitspreken van vervloekingen over vijanden.

87:6.14

Lange tijd geloofde men dat men de geesten en halfgoden tot wenselijke handelingen kon dwingen door terug te keren tot de gebruiken die onder de oudere zeden in zwang waren geweest. De moderne mens maakt zich aan dezelfde handelwijze schuldig. Men spreekt elkaar in gewone alledaagse taal aan, doch als ge gaat bidden neemt ge uw toevlucht tot de oudere stijl van een andere generatie, de zogenaamde plechtige stijl.

87:6.15

Deze leer is ook de verklaring voor de vele gevallen van religieus-rituele terugkeer tot oude gewoon- ten van seksuele aard, zoals tempelprostitutie. Deze terugkeer naar primitieve gewoonten werd gezien als een betrouwbare bescherming tegen vele calamiteiten. En bij deze ongekunstelde volken waren al dergelijke praktijken volkomen vrij van wat de moderne mens promiscuïteit zou noemen.

87:6.16

Daarna kwam het gebruik van rituele geloften, die spoedig werden gevolgd door plechtige religieuze beloften en heilige eden. De meeste van deze eden gingen gepaard met zelfkwelling en zelfverminking; naderhand met vasten en gebed. Zelfverloochening werd vervolgens als een betrouwbaar bezweringsmiddel beschouwd; dit was vooral het geval ten aanzien van de onderdrukking van de seksualiteit. Zo ontwikkelde de primitieve mens al vroeg een uitgesproken ascese in zijn religieuze gebruiken, een geloof in de doeltreffendheid van zelfkwelling en zelfverloochening als rituelen waardoor de onwillige geesten konden worden gedwongen gunstig te reageren op al deze vormen van lijden en ontbering.

87:6.17

De moderne mens tracht de geesten niet langer openlijk te bezweren, hoewel hij nog steeds de neiging vertoont met de Godheid te willen onderhandelen. En nog steeds vloekt hij, klopt hij af op hout, kruist hij zijn vingers en gebruikt hij een banale frase wanneer hij gespuwd heeft—ooit was dit een magische formule.


◄ 87:5
 
87:7 ►