◄ 87:4
Verhandeling 87
87:6 ►

De geestenculten

5. De verdere ontwikkeling van de geestencultus

87:5.1

In de ogen van de primitieve mens hadden geesten en schimmen bijna onbeperkte rechten doch geen plichten, en hij dacht dat de mens in de opvatting van de geesten vele plichten maar geen rechten had. Hij geloofde dat de geesten de mens minachtten, omdat hij voortdurend tekortschoot in de vervulling van zijn geestelijke plichten. De mensheid geloofde algemeen dat de geesten, als prijs voor het niet tussenbeide komen in menselijke aangelegenheden, een doorlopende schatting van dienstbetoon hieven, en de geringste tegenslag werd aan activiteiten van de geesten toegeschreven. De vroege mens was zo bevreesd dat hij een aan de goden verschuldigd eerbetoon over het hoofd zou zien, dat hij, als hij aan alle bekende geesten had geofferd, ook nog offers bracht aan de ‘onbekende goden,’ alleen maar voor de zekerheid.

87:5.2

En nu wordt de eenvoudige geestencultus opgevolgd door de gebruiken van de meer ontwikkelde en betrekkelijk gecompliceerde verering van schim-geesten, het dienen en vereren van de hogere geesten, zoals deze evolueerden in de primitieve verbeelding van de mens. Het religieuze ceremonieel moet gelijke tred houden met de geestelijke evolutie en vooruitgang. De uitgebreide cultus was niets anders dan de beoefening van de kunst van het zelfbehoud in verband met het geloof in bovennatuurlijke wezens, een aanpassing van het individu aan de geestelijke omgeving. Industriële en militaire organisaties waren aanpassingen aan de natuurlijke en de sociale omgeving. En zoals het huwelijk tot stand kwam ter bevrediging van de behoeften die voortvloeien uit het bestaan van twee geslachten, evolueerde de religieuze organisatie als reactie op het geloof in hogere geestelijke krachten en geestelijke wezens. In de religie ziet men hoe de mens zich aanpast aan zijn illusies omtrent het mysterie van het toeval. Vrees voor de geesten en hun latere verering werden beide aangewend als een verzekering tegen ongeluk en als polissen die voorspoed garandeerden.

87:5.3

De primitieve mens had een beeld van de goede geesten voor ogen waarin dezen zich met hun eigen zaken bezighielden en van de mensen weinig nodig hadden. Het waren de boze schimmen en geesten die men goedgestemd moest houden. Daarom schonken primitieve volken meer aandacht aan kwaadwillige schimmen dan aan hun goedgunstige geesten.

87:5.4

Men veronderstelde dat vooral voorspoed de afgunst van kwade geesten opwekte en dat hun vergeldingsmethode bestond uit het terugslaan door tussenkomst van een mens en door de techniek van het boze oog. In de fase van de cultus die te maken had met het vermijden van geesten hield men zich sterk bezig met de intriges van het boze oog. De vrees daarvoor raakte bijna over de gehele wereld verbreid. Knappe vrouwen werden gesluierd om hen tegen het boze oog te beschermen, en vervolgens namen vele vrouwen die knap gevonden wilden worden deze gewoonte over. Tengevolge van de vrees voor kwade geesten werd het kinderen zelden toegestaan na het donker buiten te zijn en de smeekbede: ‘verlos ons van het boze oog’ maakte altijd deel uit van de vroegere gebeden.

87:5.5

In de Koran is een heel hoofdstuk gewijd aan het boze oog en magische bezweringen, en de Joden geloofden er stellig in. De gehele fallische cultus ontstond als afweer tegen het boze oog. Men dacht dat de voortplantingsorganen de enige fetisjen waren die het machteloos konden maken. Uit het boze oog ontstonden de eerste vormen van bijgeloof ten aanzien van tekens waarmee kinderen voor hun geboorte gemerkt konden worden, namelijk inprentingen van de moeder, en deze cultus was op een bepaald moment over vrijwel de gehele wereld verbreid.

87:5.6

Afgunst is een diepgewortelde menselijke trek, en daarom schreef de primitieve mens deze ook aan zijn goden toe. En aangezien de mens eens schimmen misleid had, begon hij al spoedig ook de geesten te misleiden. Hij zei: ‘Als de geesten jaloers zijn op onze schoonheid en voorspoed, dan zullen wij onszelf misvormen en luchtig spreken over ons succes.’ Daarom was nederigheid in de oudheid geen verlaging van het ego, maar veeleer een poging om de jaloerse geesten af te weren en te misleiden.

87:5.7

De methode die werd toegepast om te voorkomen dat de geesten jaloers werden op menselijke voorspoed, bestond daaruit dat men een gelukbrengend of zeer geliefd voorwerp of persoon met verwensingen overstelpte. De gewoonte om complimenteuze opmerkingen over zichzelf of familieleden te bagatelliseren is op deze wijze ontstaan en heeft zich ten slotte ontwikkeld tot beschaafde bescheidenheid, terughoudendheid en hoffelijkheid. Door dezelfde beweegreden werd het mode om er lelijk uit te zien. Schoonheid wekte immers de afgunst van geesten op; zij was een teken van zondige menselijke trots. De primitieve mens zocht expres naar lelijke namen. Dit element van de cultus was een grote belemmering voor de vooruitgang van de kunst en de wereld bleef er lange tijd somber en lelijk door.

87:5.8

Onder de geestenverering was het leven op zijn best een gok, het resultaat van de beheersing door geesten. Iemands toekomst was niet het gevolg van zijn inspanning, zijn arbeidzaamheid, of zijn talent, behalve voorzover deze werden aangewend om de geesten te beïnvloeden. De ceremoniën om de geesten gunstig te stemmen vormden een zware last en maakten het leven saai en vrijwel ondraaglijk. Van eeuw tot eeuw en van generatie op generatie heeft volk na volk getracht deze leer over bovennatuurlijke geesten te verbeteren, doch geen enkele generatie heeft het nog aangedurfd haar geheel van de hand te wijzen.

87:5.9

De bedoelingen en verlangens van de geesten werden bestudeerd door middel van omens, orakels en tekenen. Deze boodschappen van de geesten werden met behulp van wichelarij, waarzeggingen, magie, godsoordelen, en astrologie uitgelegd. De gehele cultus was een stelsel dat bedoeld was om de geesten door deze verhulde omkoperij gunstig te stemmen, tevreden te stellen en af te kopen.

87:5.10

En zo ontwikkelde er zich een nieuwe, meer uitgebreide filosofische opvatting van de wereld, die bestond uit:

87:5.11

1. plicht—de dingen die gedaan moesten worden om de geesten gunstig of althans neutraal gestemd te houden;

87:5.12

2. rechtmatigheid—het correcte gedrag en de correcte ceremoniën bedoeld om de geesten actief voor ’s mensen eigen belang te winnen;

87:5.13

3. waarheid—het juiste begrip van, en de juiste houding tegenover geesten, en derhalve tegenover het leven en de dood.

87:5.14

Het was niet alleen uit nieuwsgierigheid dat de mensen in de oudheid trachtten de toekomst te kennen: zij wilden de ongelukkige fortuin vermijden. Wichelarij was eenvoudig een poging om problemen te vermijden. In deze tijden dacht men dat dromen profetisch waren, terwijl alles wat ongewoon was als een voorteken werd beschouwd. Zelfs heden ten dage worden de geciviliseerde volken nog gekweld door het geloof in tekenen, voortekens, en andere bijgelovige overblijfselen van de zich ontwikkelende geestencultus uit de oudheid. De mens geeft maar zeer, zeer langzaam de methoden op waardoor hij zo geleidelijk en met zoveel pijn langs de ladder der evolutie is omhooggeklommen.


◄ 87:4
 
87:6 ►