◄ 84:3
Verhandeling 84
84:5 ►

Huwelijk en gezinsleven

4. De positie van de vrouw in de vroege samenleving

84:4.1

In het algemeen gesproken is in ieder tijdperk de positie van de vrouw een billijke toets voor de evolutionaire vooruitgang van het huwelijk als sociaal instituut, terwijl de vooruitgang van het huwelijk zelf een redelijk nauwkeurige graadmeter is van de ontwikkeling van de menselijke beschaving.

84:4.2

De status van de vrouw is altijd een sociale paradox geweest; zij is altijd scherpzinnig geweest in haar omgang met mannen; zij heeft ten bate van haar eigen belangen en vooruitgang altijd munt geslagen uit de sterkere seksuele drang van de man. Door op subtiele wijze gebruik te maken van haar seksuele charmes is zij dikwijls in staat geweest een overheersende invloed op de man uit te oefenen, zelfs toen zij door hem in vernederende slavernij werd gehouden.

84:4.3

In vroege tijden was de vrouw voor de man niet een vriendin, geliefde, minnares of partner, maar veeleer een stuk bezit, een dienares of slavin, en later een economische partner, een stuk speelgoed en de voortbrengster van zijn kinderen. Toch heeft bij juiste, voldoening schenkende seksuele verhoudingen het element van keuze en medewerking van de vrouw altijd een rol gespeeld, en dit heeft intelligente vrouwen altijd een belangrijke invloed op hun onmiddellijke persoonlijke status gegeven, ongeacht de sociale positie van hun sekse. Maar het wantrouwen en de achterdocht van de man werden niet verholpen door het feit dat de vrouwen, bij hun inspanningen om hun slavernij te verlichten, steeds gedwongen waren om hun toevlucht te nemen tot sluwheid.

84:4.4

De seksen hebben grote moeite gehad om elkaar te begrijpen. De man vond het moeilijk de vrouw te begrijpen, en beschouwde haar met een vreemd mengsel van onwetend wantrouwen en bange geboeidheid, zo niet met achterdocht en geringschatting. Vele overleveringen van stammen en volken schrijven tegenspoed toe aan Eva, Pandora of een andere vertegenwoordigster van het vrouwelijk geslacht. Deze verhalen werden altijd verdraaid om de indruk te wekken dat de vrouw het kwaad over de man had gebracht; dit alles wijst op het eens algemeen heersende wantrouwen jegens de vrouw. Onder de aangevoerde redenen voor het celibataire priesterschap was de minderwaardigheid der vrouw de belangrijkste. Het feit dat de meeste zogenaamde heksen vrouwen waren, deed de oude reputatie van haar sekse evenmin goed.

84:4.5

Mannen hebben vrouwen lang als vreemd en zelfs als abnormaal beschouwd. Zij hebben zelfs geloofd dat vrouwen geen ziel hadden, daarom kregen ze geen namen. In vroege tijden bestond er een grote vrees voor de eerste seksuele relatie met een vrouw; hieruit ontstond de gewoonte dat een priester de eerste geslachtsgemeenschap met een maagd had. Men dacht zelfs dat de schaduw van een vrouw gevaarlijk was.

84:4.6

Eens werd algemeen aangenomen dat het baren van een kind een vrouw gevaarlijk en onrein maakte. Vele stamzeden schreven voor dat een moeder na de geboorte van een kind uitgebreide zuiveringsceremoniën moest ondergaan. Behalve bij de groepen waar de echtgenoot het kraambed deelde, werd de aanstaande moeder geschuwd, alleen gelaten. De vroege mensen vermeden het zelfs om een kind thuis geboren te laten worden. Tenslotte werd het de oude vrouwen toegestaan de moeder bij de bevalling te helpen en dit gebruik leidde tot het beroep van vroedvrouw. Tijdens het baren werden tientallen dwaze dingen gezegd en gedaan om te trachten de bevalling te vergemakkelijken. Het was de gewoonte de pasgeborene met gewijd water te besprenkelen om inmenging van geesten te voorkomen.

84:4.7

Bij de onvermengde stammen verliep de geboorte betrekkelijk gemakkelijk en nam zij slechts twee tot drie uur in beslag; bij de gemengde rassen gaat het zelden zo gemakkelijk. Als een vrouw in het kraambed stierf, vooral bij de geboorte van een tweeling, geloofde men dat zij zich schuldig had gemaakt aan overspel met geesten. Later beschouwden de meer ontwikkelde stammen de dood in het kraambed als de wil van de hemel; deze moeders werden geacht ter wille van een nobele zaak te zijn omgekomen.

84:4.8

De zogenaamde zedigheid van vrouwen ten aanzien van hun kleding en de ontbloting van hun lichaam is ontstaan uit de dodelijke vrees om tijdens de menstruatie te worden gezien. Zo te worden waargenomen was een zware zonde, de overtreding van een taboe. Onder de zeden en gewoonten van de oude tijden werd iedere vrouw, vanaf haar meisjesjaren tot aan het ophouden der menstruatie, gedurende een volle week per maand onderworpen aan een complete afzondering van het familie- en sociale leven. Alles wat zij zou kunnen aanraken, waarop ze kon zitten of liggen was ‘verontreinigd.’ Het was lang de gewoonte een meisje na iedere maandelijkse periode meedogenloos te slaan, in een poging de boze geest uit haar lichaam te verdrijven. Maar wanneer een vrouw de leeftijd van het baren van kinderen voorbij was, werd zij meestal met meer voorkomendheid behandeld en werden haar meer rechten en privileges verleend. Dit alles in aanmerking genomen, was het niet vreemd dat op vrouwen werd neergezien. Zelfs de Grieken beschouwden de menstruerende vrouw als een van de drie grote oorzaken van verontreiniging; de andere twee waren varkensvlees en knoflook.

84:4.9

Hoe dwaas deze oude ideeën ook waren, zij deden wel enig goed omdat zij overwerkte vrouwen, tenminste als ze jong waren, iedere maand een week welkome rust en nuttige overpeinzing verschaften. Zo konden zij hun intelligentie scherpen voor de omgang met hun mannelijke partners gedurende de rest van de tijd. Deze afzondering van de vrouwen beschermde ook de mannen tegen seksuele onmatigheid, waardoor zij indirect bijdroeg tot de beperking van de bevolking en tot de versterking van de zelfbeheersing.

84:4.10

Grote vooruitgang werd geboekt toen de man het recht werd ontzegd zijn vrouw naar goeddunken te doden. Het was eveneens een stap vooruit toen een vrouw de huwelijksgeschenken in eigendom mocht houden. Later verkreeg zij het wettelijke recht eigendom te bezitten, te beheren en zelfs te verkopen, doch lang werd haar het recht onthouden een ambt te bekleden in de kerk of in de staat. Tot zelfs in de twintigste eeuw na Christus is de vrouw altijd min of meer als bezit behandeld. Zij is nog steeds niet overal ter wereld uit haar door de man opgelegde afzondering bevrijd. Zelfs onder ontwikkelde volken is de poging van de man om de vrouw te beschermen, altijd een stilzwijgende bekrachtiging van zijn superioriteit geweest.

84:4.11

Maar de primitieve vrouwen hadden geen medelijden met zichzelf, zoals hun meer recent bevrijde zusters dat plegen te hebben. Zij waren uiteindelijk redelijk gelukkig en tevreden; zij durfden zich geen betere of andere wijze van bestaan voor te stellen.


◄ 84:3
 
84:5 ►