Het verhaal van de schepping van Urantia in zes dagen was gebaseerd op de overlevering dat Adam en Eva precies zes dagen hadden doorgebracht met hun eerste verkenning van de Hof. Deze omstandigheid verleende een bijna heilige sanctie aan de tijdsperiode van de week, die oorspronkelijk was ingevoerd door de Dalamatiërs. Dat Adam zes dagen doorbracht met het bezichtigen van de Hof en het maken van voorlopige organisatorische plannen, was niet van te voren geregeld, het had zich zo van dag tot dag ontwikkeld. Het kiezen van de zevende dag voor godsverering vloeide geheel voort uit de feiten die hier beschreven zijn.
De legende van het scheppen van de wereld in zes dagen is later bedacht, in feite meer dan dertigduizend jaar later. Eén onderdeel van het verhaal, de plotselinge verschijning van de zon en de maan, is wellicht ontsprongen aan de overleveringen over het moment waarop de wereld plotseling opdook uit een dichte wolk fijn ruimtestof, die zowel de zon als de maan lang had verduisterd.
Het verhaal van de schepping van Eva uit een rib van Adam is een verkorte en verwarde weergave van de komst van Adam, en de hemelse chirurgische ingreep in verband met de uitwisseling van levende substanties bij de gelegenheid van de komst van de fysieke staf van de Planetaire Vorst, meer dan vierhonderdvijftigduizend jaar tevoren.
Het merendeel deel van de volken der wereld is beïnvloed door de overlevering dat er voor Adam en Eva bij hun aankomst op Urantia fysieke lichamen werden geschapen. Het geloof dat de mens uit klei was geschapen was op het Oostelijk Halfrond welhaast universeel; deze overlevering kan de hele wereld rond worden getraceerd, van de eilanden der Filippijnen tot aan Afrika toe. En vele groepen aanvaardden dit verhaal over de oorsprong van de mens uit klei middels een vorm van speciale schepping, in de plaats van hun eerdere geloof in de voortgaande schepping—evolutie.
Waar de invloeden van Dalamatia en Eden ontbraken, neigde de mensheid tot het geloof in de geleidelijke opklimming van het menselijke ras. Het feit van de evolutie is geen moderne ontdekking; de ouden begrepen reeds het langzame, evolutionaire karakter van de menselijke vooruitgang. De oude Grieken hadden duidelijke ideeën hierover, ondanks de nabijheid van Mesopotamië. Hoewel de verschillende aardse rassen op treurige wijze verward raakten in hun opvattingen over evolutie, geloofden en onderrichtten vele primitieve stammen niettemin dat zij afstammelingen waren van verschillende dieren. Primitieve volken hadden de gewoonte de dieren waarvan zij veronderstelden dat ze eens hun voorgeslacht waren geweest, als hun ‘totems’ uit te kiezen. Bepaalde Noordamerikaanse Indianenstammen geloofden dat zij waren voortgekomen uit bevers en prairiewolven. Zekere Afrikaanse stammen leren dat zij afstammen van de hyena, een Maleisische stam van de lemuur, een groep in Nieuw-Guinea van de papegaai.
De Babyloniërs konden het verhaal van de schepping van de mens verfraaien en uitbreiden door hun rechtstreeks contact met de overblijfselen van de beschaving der Adamieten; zij onderrichtten dat de mens rechtstreeks van de goden afstamde. Zij hielden vast aan een aristocratische oorsprong van de mensheid die onverenigbaar was zelfs met de leer van de schepping uit klei.
Het Oud-Testamentische scheppingsverhaal dateert van lang na Mozes, die de Hebreeërs nooit zulk een vervormde geschiedenis heeft onderricht. Wel gaf hij de Israelieten een eenvoudig, beknopt verhaal over de schepping, in de hoop daardoor kracht bij te zetten aan zijn oproep om de Schepper, de Universele Vader, die hij de Here God van Israel noemde, te aanbidden.
In zijn aanvankelijke onderricht trachtte Mozes zeer wijselijk niet terug te gaan tot de tijd van vóór Adam, en aangezien Mozes de hoogste leraar was van de Hebreeërs, raakten de verhalen over Adam nauw verweven met die over de schepping. Dat de oudere overleveringen erkenden dat er al vóór Adam een civilisatie had bestaan, wordt duidelijk aangetoond door het feit dat latere bewerkers die de bedoeling hadden alle toespelingen op menselijke aangelegenheden uit de tijd vóór Adam uit te wissen, verzuimden de veelbetekenende toespeling te verwijderen op de emigratie van Ka ï n naar ‘het land van Nod,’ waar hij zich een vrouw nam.
De Hebreeërs kenden nog lang nadat zij Palestina hadden bereikt, geen geschreven algemeen gebruikte taal. Zij leerden het gebruik van een alfabet van de naburige Filistijnen, die politieke vluchtelingen waren uit de hogere civilisatie van Kreta. De Hebreeërs stelden weinig op schrift tot ongeveer 900 jaar v.Chr., en doordat zij zo lang geen geschreven taal hadden gehad, waren er meerdere onderling verschillende verhalen over de schepping bij hen in omloop; na de Babylonische ballingschap voelden zij er meer voor om een gemodificeerde Mesopotamische versie te aanvaarden.
De Joodse traditie kristalliseerde zich rond Mozes, en omdat deze had getracht de afstamming van Abraham tot Adam terug te voeren, namen de Joden aan dat Adam de eerste was van het gehele mensdom. Jahweh was de schepper en aangezien Adam werd verondersteld de eerste mens te zijn geweest, moest Jahweh de wereld wel hebben gemaakt kort voordat hij Adam maakte. Vervolgens werd de traditie over de zes dagen van Adam in het verhaal gevlochten, met het gevolg dat bijna duizend jaar na Mozes’ verblijf op aarde de traditie over de schepping in zes dagen op schrift werd gesteld en vervolgens aan hem werd toegeschreven.
Toen de Joodse priesters naar Jeruzalem terugkeerden, hadden zij het schrijven van hun verhaal over het ontstaan der dingen reeds voltooid. Al spoedig beweerden zij dat dit verslag een kortelings ontdekte verhaal over de schepping was, dat Mozes had geschreven. De Hebreeërs rond 500 jaar v. Chr. beschouwden deze geschriften echter niet als goddelijke openbaringen; zij zagen ze zo ongeveer als latere volken mythologische verhalen beschouwen.
Dit pseudo-document, waarvan gezegd werd dat het het onderricht van Mozes bevatte, werd onder de aandacht gebracht van Ptolemeüs, de Griekse koning van Egypte, en deze liet het door een commissie van zeventig geleerden in het Grieks vertalen voor zijn nieuwe bibliotheek in Alexandrië. En zo vond dit verhaal een plaats tussen de geschriften die vervolgens werden opgenomen in de latere verzamelingen der ‘heilige schrift’ van de Hebreeuwse en Christelijke godsdiensten. En doordat zij werden vereenzelvigd met deze theologische stelsels, hebben deze ideeën de filosofie van vele westerse volken gedurende lange tijd sterk beïnvloed.
De Christelijke leraren bestendigden het geloof in de fiat-schepping van het menselijk ras en dit alles heeft rechtstreeks geleid tot de opstelling van de hypothese dat er eens een gouden eeuw van utopische gelukzaligheid had bestaan en tot de theorie van de val van de mens of de supermens, als verklaring voor de niet-utopische staat van de samenleving. Deze visies op het leven en de plaats van de mens in het universum waren op hun best ontmoedigend, aangezien zij gebaseerd waren op een geloof in terugval veeleer dan vooruitgang, en bovendien een wraakzuchtige Godheid impliceerden, die zijn gramschap op het menselijk ras had gekoeld als vergelding voor de dwalingen van zekere voormalige bestuurders van de planeet.
De ‘gouden eeuw’ is een mythe, maar Eden was een feit, en de civilisatie van de Hof werd werkelijk ten val gebracht. Adam en Eva hadden honderdzeventien jaar doorgezet in de Hof, toen zij zich door het ongeduld van Eva en de beoordelingsfouten van Adam aanmatigden af te wijken van de verordineerde weg, waardoor zij snel onheil over zichzelf brachten en een rampzalige vertraging in de zich ontwikkelende vooruitgang van geheel Urantia veroorzaakten.
[Verhaald door Solonia, de serafijnse ‘stem in de Hof.’]
Nederlandse vertaling © Stichting Urantia. Alle rechten voorbehouden.