De federale overheid is uitsluitend paternalistisch in het beheer van de ouderdomspensioenen en het cultiveren van begaafdheid en creatieve oorspronkelijkheid; de regeringen van de staten houden zich iets meer bezig met de individuele burger, terwijl de plaatselijke overheden veel meer paternalistisch of socialistisch zijn. De stad (of een onderdeel daarvan) bemoeit zich met zaken als gezondheid, hygiëne, bouwverordeningen, verfraaiingen, de watervoorziening, verlichting, verwarming, recreatie, muziek en communicatie.
In de gehele industrie wordt vóór alles aandacht geschonken aan de gezondheid; bepaalde aspecten van het lichamelijk welzijn worden beschouwd als prerogatieven van de industrie en de gemeenschap, doch de persoonlijke gezondheidsproblemen en die van het gezin zijn uitsluitend persoonlijke zaken. In de geneeskunde, evenals in alle andere zuiver persoonlijke aangelegenheden, is het steeds meer het voornemen van de overheid om zich van inmenging te onthouden.
Steden zijn niet bevoegd belasting te heffen, en evenmin kunnen zij schulden aangaan. Zij ontvangen per hoofd van hun bevolking toelagen uit de staatskas en moeten deze inkomsten aanvullen uit de opbrengsten van hun socialistische ondernemingen en van de vergunningen voor verschillende commerciële activiteiten.
De lokale voorzieningen voor snel vervoer, die het in de praktijk mogelijk maken de grenzen van de stad ver uit te breiden, staan onder toezicht van de gemeente. De stedelijke brandweerafdelingen worden in stand gehouden door de stichtingen voor de preventie van en verzekering tegen brandschade en alle gebouwen in de stad of op het platteland zijn reeds meer dan vijfenzeventig jaar brandvrij.
Er zijn geen gemeentelijke ordebewaarders; de politiemacht wordt in stand gehouden door de overheden van de staten. Dit korps wordt bijna in zijn geheel gerekruteerd uit de ongetrouwde mannen tussen vijfentwintig en vijftig jaar. De meeste staten heffen een vrij hoge vrijgezellenbelasting welke wordt kwijtgescholden aan alle mannen die dienstnemen bij de staatspolitie. De staten hebben een politiemacht die thans gemiddeld slechts een tiende is van die van vijftig jaar geleden.
Er is weinig of geen uniformiteit in de belastingstelsels van de honderd betrekkelijk vrije en soevereine staten, aangezien de economische en overige omstandigheden in de verschillende delen van het continent sterk variëren. Iedere staat heeft tien fundamentele grondwettelijke bepalingen die niet kunnen worden gewijzigd zonder toestemming van het federale hoge gerechtshof, en een van deze artikelen verbiedt het heffen van een belasting van meer dan één procent van de waarde van enig eigendom per jaar; woonerven, zowel in de stad als op het platteland, zijn hiervan vrijgesteld.
De federale overheid kan geen schulden aangaan, en een referendum met een meerderheid van driekwart der stemmen is vereist voordat een staat een lening kan sluiten, behalve voor oorlogsdoeleinden. Aangezien de federale overheid geen schuld kan aangaan, is in het geval van oorlog de Nationale Raad voor de Defensie gemachtigd de staten naar behoefte aan te slaan voor geld, manschappen en materiaal. Doch geen enkele schuld mag een langere looptijd hebben dan vijfentwintig jaar.
Het inkomen om voor de instandhouding van de federale overheid wordt uit de volgende vijf bronnen verkregen:
1. Invoerrechten. Alle importen zijn onderhevig aan invoerrechten die ten doel hebben de levensstandaard van dit continent, die veel hoger ligt dan van iedere andere natie op de planeet, te beschermen. Deze invoerrechten worden vastgesteld door het hoogste industriële hof nadat beide huizen van het industriële congres de aanbevelingen hebben goedgekeurd van de president van economische zaken, die door deze twee wetgevende organen gezamenlijk wordt aangesteld. Het hogerhuis voor het bedrijfsleven wordt gekozen door de werkers, het lagerhuis door de vertegenwoordigers van het kapitaal.
2. Aandelen in opbrengsten. De federale overheid bevordert uitvindingen en oorspronkelijke creaties in de tien regionale laboratoria, waarbij hulp wordt geboden aan alle soorten begaafde personen—kunstenaars, schrijvers en wetenschapsbeoefenaars—en hun patenten worden beschermd. In ruil daarvoor krijgt de overheid de helft van de opbrengsten die voortvloeien uit al dergelijke uitvindingen en scheppingen, ongeacht of het machines, boeken, kunstbeoefening, planten of dieren betreft.
3. Successierechten. De federale overheid heft progressieve successierechten van één tot vijf- tig procent, afhankelijk van de omvang van de nalatenschap alsook van andere omstandigheden.
4. Militaire uitrusting. De regering verwerft een belangrijke som gelds uit het verpachten van leger- en marine-uitrustingen voor commercieel en recreatief gebruik.
5. Natuurlijke hulpbronnen. De inkomsten uit natuurlijke hulpbronnen worden gestort in de nationale schatkist, indien zij niet geheel nodig zijn voor speciale doeleinden zoals aangegeven in het handvest van het federale staatsbestel.
Federale bestedingen, behalve de oorlogsfondsen die worden vastgesteld door de Nationale Raad van Defensie, worden eerst voorgesteld door het wetgevende hogerhuis, daarna moet het lagerhuis zijn instemming geven, en vervolgens worden zij goedgekeurd door de president en ten slotte bekrachtigd door de federale commissie van honderd voor de begroting. De leden van deze commissie worden voorgedragen door de gouverneurs van de staten en gekozen door de wetgevende vergaderingen der staten voor een periode van vierentwintig jaar, waarbij elke zes jaar een vierde deel van hen wordt gekozen. Iedere zes jaar kiest dit lichaam door een stemming met driekwart meerderheid één uit hun midden tot hoofd, en deze wordt hierdoor thesaurier-generaal van de federale schatkist.