Effectief staatsbestuur ontstond pas bij het optreden van leiders met volledig uitvoerend gezag. De mens ontdekte dat hij alleen een effectieve regering tot stand kon brengen door macht te verlenen aan een persoonlijkheid, niet door een idee te subsidiëren.
Het machthebberschap ontstond uit de idee van familiegezag of -rijkdom. Wanneer een patriarchaal koninkje een echte koning werd, werd hij wel ‘vader van zijn volk’ genoemd. Later dacht men dat koningen van helden afstamden. En nog later werd het machthebberschap erfelijk, dankzij het geloof dat koningen van goddelijke oorsprong waren.
Door het erfelijke koningschap werd de anarchie vermeden die voorheen zoveel verwoesting teweegbracht in de tijd die lag tussen de dood van de koning en de verkiezing van een opvolger. Het gezin had een biologisch hoofd; de clan een gekozen natuurlijke leider; de stam, en later de staat, had geen natuurlijke leider en dit was een reden te meer om het leiderschap-koningschap erfelijk te maken. De idee van koninklijke families en een aristocratie was ook gebaseerd op de zeden van ‘het eigendom van een naam’ binnen de geslachten.
De opvolging van koningen werd tenslotte beschouwd als een bovennatuurlijke zaak, waarbij men dacht dat koninklijk bloed terug te voeren was tot de tijden van de gematerialiseerde staf van Vorst Caligastia. Zo werden koningen tot fetisj-persoonlijkheden en werden zij buitensporig gevreesd, waarbij een speciaal taalgebruik voor het hof werd ingevoerd. Zelfs in recente tijden werd nog geloofd dat de aanraking door koningen zieken kon genezen, en sommige volken op Urantia beschouwen hun regeerders nog steeds als van goddelijke oorsprong.
De oude fetisj-koning werd dikwijls in afzondering gehouden; hij werd als te heilig beschouwd om te worden gezien, behalve op feestdagen en heilige dagen. Gewoonlijk werd er een plaatsvervanger gekozen om zijn rol te spelen, en dit is de oorsprong van de eerste ministers. De hoogste ambtenaar van het kabinet was belast met de voedselvoorziening; weldra volgden anderen. De heersers stelden al spoedig vertegenwoordigers aan die belast werden met handel en godsdienst; de ontwikkeling van een kabinet was vervolgens een rechtstreekse stap in de richting van uitvoerend gezag dat niet langer aan een persoon was gebonden. Deze assistenten van de vroege koningen werden de erkende adel, en de vrouw van de koning steeg geleidelijk tot de waardigheid van koningin toen vrouwen in hoger aanzien kwamen.
Gewetenloze heersers verkregen grote macht door de ontdekking van vergif. De oude tovenarij aan het hof had een duivels karakter; de vijanden van de koning stierven spoedig. Maar zelfs de meest despotische tiran was aan bepaalde beperkingen gebonden: hij werd althans in toom gehouden door zijn voortdurende vrees om zelf ook vermoord te zullen worden. De medicijnmannen, toverdokters en priesters hebben steeds een krachtige rem gevormd op de macht der koningen. Nadien oefenden de landeigenaren, de aristocratie, een matigende invloed uit. En telkens weer kwamen de clans en stammen eenvoudig in opstand en brachten zij hun despoten en tirannen ten val. Indien afgezette heersers ter dood waren veroordeeld, werd hun vaak de mogelijkheid geboden zelfmoord te plegen, hetgeen de oude sociale mode deed ontstaan om in bepaalde omstandigheden zelfmoord te plegen.