◄ 66:6
Verhandeling 66
66:8 ►

De Planetaire Vorst van Urantia

7. Het leven in Dalamatia

66:7.1

Het hoofdkwartier van de Vorst was alles bij elkaar genomen bescheiden, hoewel het buitengewoon fraai was, en was ontworpen om de primitieve mensen van die tijd ontzag in te boezemen. De gebouwen waren niet uitzonderlijk groot, daar het de bedoeling was van deze geïmporteerde leraren om door het introduceren van veeteelt uiteindelijk de ontwikkeling van de landbouw te bevorderen. Er was binnen de stadsmuren voldoende land beschikbaar voor weiden en tuinen, om een bevolking van ongeveer twintigduizend zielen te kunnen onderhouden.

66:7.2

Het interieur van de centraal gelegen tempel voor de erediensten en van de tien raadhuizen voor de toezichthoudende groepen supermensen waren inderdaad schone kunstwerken. En hoewel de verblijfsgebouwen voorbeeldig netjes en schoon waren, was alles zeer eenvoudig en over het algemeen primitief, vergeleken met de ontwikkelingen van latere dagen. In dit hoofdkwartier van de cultuur werden geen methoden toegepast welke niet van nature op Urantia hoorden.

66:7.3

De lichamelijke staf van de Vorst had de leiding over eenvoudige, voorbeeldige woonverblijven, ontworpen met het oogmerk om de leerlingen die in dit sociale en educatieve centrum van de wereld verbleven, te inspireren en gunstig te beïnvloeden.

66:7.4

Het duidelijk geregelde gezinsleven en het samenwonen van één gezin in één verblijf op een betrekkelijk vaste plaats, dateren uit deze tijd van Dalamatia, en waren voornamelijk te danken aan het voorbeeld en het onderricht van de honderd en hun leerlingen. Het huisgezin was als sociale eenheid nooit een succes geweest totdat de mensheid door de bovenmenselijke mannen en vrouwen van Dalamatia ertoe werd gebracht ook hun kleinkinderen en achterkleinkinderen lief te hebben en voorzieningen voor hen te treffen. De wilde mens houdt van zijn kind, maar de geciviliseerde mens heeft ook zijn kleinkind lief.

66:7.5

De stafleden van de Vorst leefden tezamen als vaders en moeders. Weliswaar hadden zij zelf geen kinderen, maar de vijftig modelwoningen van Dalamatia verleenden onderdak aan wel vijfhonderd geadopteerde kinderen die waren bijeengebracht uit de superieure families van de Andonische en Sangik-rassen; velen van deze kinderen waren wezen. Zij hadden het voorrecht discipline te leren van, en opgevoed te worden door deze bovenmenselijke ouders; en vervolgens, na drie jaar onderricht in de scholen van de Vorst (waar zij tussen hun dertiende en vijftiende jaar werden ingeschreven), kwamen zij in aanmerking voor het huwelijk en waren ze gereed om aangesteld te worden als afgezanten van de Vorst naar de behoeftige stammen van hun respectieve volken.

66:7.6

Fad had de verantwoordelijkheid voor het leerplan van Dalamatia, dat werd uitgevoerd in een nijverheidsschool waar de leerlingen al doende leerden, en die zij al werkend doorliepen door iedere dag nuttige opdrachten uit te voeren. In dit opvoedkundige plan werden het denken en het gevoelsleven bij de ontwikkeling van het karakter niet verwaarloosd, maar de opleiding in handenarbeid kwam op de eerste plaats. Het onderwijs was zowel individueel als collectief. De leerlingen werden onderwezen door zowel mannen als vrouwen en ook door hen gezamenlijk. Bij de helft van het groepsonderwijs waren de seksen gescheiden; de andere helft was voor jongens en meisjes samen. De leerlingen kregen individueel onderricht in handvaardigheid en werden in groepen of klassen gesocialiseerd. Hun werd geleerd om zich te kunnen verbroederen met jongere groepen, oudere groepen, en volwassenen, en ook om met leerlingen van hun eigen leeftijd in groepsverband samen te werken. Zij werden ook vertrouwd gemaakt met familiegroepen, speelgroepen en schoolklassen.

66:7.7

Onder de latere leerlingen die in Mesopotamië werden opgeleid om onder hun respectieve rassen te gaan werken, waren Andonieten uit de hooglanden in het westen van India, alsook vertegenwoordigers van de rode en blauwe mensen; nog later werd ook een klein aantal van het gele ras opgenomen.

66:7.8

Hap gaf de vroege rassen een morele wetgeving. Deze regels stonden bekend als ‘De Weg van de Vader’ en omvatten de volgende zeven geboden:

66:7.9

1. Ge zult geen andere God vrezen of dienen dan de Vader van allen.

66:7.10

2. Ge zult niet ongehoorzaam zijn aan de Zoon des Vaders, de heerser van de wereld, noch oneerbiedig zijn tegenover zijn bovenmenselijke medewerkers.

66:7.11

3. Ge zult niet liegen wanneer ge voor de rechters van het volk verschijnt.

66:7.12

4. Ge zult geen mannen, vrouwen of kinderen doden.

66:7.13

5. Ge zult niet de goederen of het vee van uw naaste stelen.

66:7.14

6. Ge zult de vrouw van uw vriend niet aanraken.

66:7.15

7. Ge zult niet oneerbiedig zijn tegenover uw ouders of de oudsten van de stam.

66:7.16

Ongeveer driehonderdduizend jaar lang was dit de wetgeving van Dalamatia. En vele stenen tafels waarop deze geboden gegraveerd stonden, liggen nu onder water voor de kusten van Mesopotamië en Perzië. Het werd de gewoonte iedere dag van de week één van deze geboden in gedachten te houden en dit te gebruiken als begroeting en als dankzegging bij het eten.

66:7.17

De tijdrekening in die dagen was de maanmaand, die werd berekend als een periode van achtentwintig dagen. Behalve de dag en de nacht, was dit de enige tijdrekening welke deze eerste volken kenden. De zevendaagse week werd door de leraren van Dalamatia ingevoerd en kwam voort uit het feit dat zeven een kwart is van achtentwintig. De betekenis die het getal zeven in het superuniversum heeft, gaf hun ongetwijfeld de gelegenheid een geestelijke geheugensteun te introduceren in de gewone tijdrekening. De wekelijkse periode heeft echter geen natuurlijke oorsprong.

66:7.18

Het grondgebied rondom de stad was binnen een straal van honderdzestig kilometer zeer wel ontgonnen. Direct rond de stad hielden honderden afgestudeerden van de school van de Vorst zich bezig met veeteelt en brachten ook anderszins het onderwijs in praktijk dat zij van zijn staf en hun talrijke menselijke helpers hadden ontvangen. Enkelen hielden zich bezig met land- en tuinbouw.

66:7.19

De mensheid werd niet veroordeeld tot zware landarbeid als straf voor veronderstelde zonde. ‘In het zweet uws aanschijns zult ge de vruchten van het land eten’ was geen opgelegde straf omdat de mens onder aanvoering van de verraderlijke Caligastia had deelgenomen aan de dwaasheden van de rebellie van Lucifer. De bewerking van het land is inherent aan het vestigen van een vorderende civilisatie op de evolutionaire werelden, en deze opdracht stond centraal in alle onderricht van de Planetaire Vorst en zijn staf, gedurende de driehonderdduizend jaar tussen hun aankomst op Urantia en de tragische dagen toen Caligastia gemene zaak maakte met de opstandige Lucifer. Het bewerken van het land is geen vloek; het is integendeel de grootste zegen voor allen aan wie het is vergund de menselijkste van alle menselijke activiteiten te mogen uitoefenen.

66:7.20

Bij het uitbreken van de rebellie was het inwonersaantal van Dalamatia bijna zesduizend. Hierin waren de vaste studenten begrepen, doch niet de bezoekers en waarnemers, wier aantal altijd meer dan duizend was. Maar ge kunt u niet voorstellen hoe wonderbaarlijk de vooruitgang in die lang vervlogen tijden was: vrijwel alle prachtige verworvenheden van de mens in die tijd werden weggevaagd door de verschrikkelijke verwarring en rampzalige geestelijke duisternis, die volgden op de catastrofe van het bedrog en de revolte van Caligastia.


◄ 66:6
 
66:8 ►