Toen de gekleurde afstammelingen van de Sangik-familie zich begonnen te vermenigvuldigen en zij gelegenheid zochten om zich in de aangrenzende gebieden uit te breiden, had de vijfde ijslaag, volgens uw geologische berekening de derde, zich reeds ver in zuidelijke richting over Europa en Azië uitgespreid. Deze eerste gekleurde rassen werden buitengewoon zwaar op de proef gesteld door de barheid en ontberingen van de ijstijd waarin zij ontstonden. Deze ijslaag strekte zich zover over Azië uit, dat de migratie naar het oosten van Azië duizenden jaren lang werd stopgezet. En pas toen de Middellandse Zee zich terugtrok tengevolge van het oprijzen van Arabië, waren zij in staat Afrika te bereiken.
Zo verspreidden deze Sangik-volken zich bijna honderdduizend jaar rond de uitlopers van het gebergte en vermengden zij zich onderling, niettegenstaande de reeds vroeg aan de dag tredende typische, doch natuurlijke antipathie tussen de verschillende stammen.
Tussen de dagen van de Planetaire Vorst en die van Adam werd India het woongebied van de meest kosmopolitische bevolking welke ooit op aarde is voorgekomen. Het was echter betreurenswaardig dat deze vermenging uiteindelijk zoveel van de groene, oranje en indigo rassen bevatte. Deze secundaire Sangik-volken vonden het bestaan in de zuidelijke gebieden gemakkelijker en aangenamer, en velen van hen trokken later naar Afrika. De primaire Sangik-volken, de betere rassen, vermeden de tropen, en de rode mens trok in noordoostelijke richting naar Azië, op de voet gevolgd door de gele mens, terwijl het blauwe ras in noordwestelijke richting Europa binnentrok.
De rode mensen begonnen al vroeg naar het noordoosten te migreren, achter het zich terugtrekkende ijs aan, waarbij zij om de hooglanden van India heen trokken en het gehele noordoosten van Azië bezetten. Ze werden op de voet gevolgd door de gele stammen, die hen vervolgens uit Azië naar Noord-Amerika verdreven.
Toen het betrekkelijk zuivere overblijfsel van het rode ras Azië verliet, bestond het uit elf stammen, die iets meer dan zevenduizend mannen, vrouwen en kinderen telden. Deze stammen werden vergezeld door drie kleine groepen van gemengde afkomst, waarvan de grootste uit een combinatie van oranje en blauwe rassen bestond. Deze drie groepen verbroederden zich nooit geheel met de rode mens en trokken al vroeg in zuidelijke richting naar Mexico en Centraal-Amerika, waar zich later een kleine groep van gemengde gele en rode mensen bij hen voegde. Deze mensen trouwden allen onder elkaar en legden de basis voor een nieuw, gemengd ras dat lang niet zo oorlogszuchtig was als de zuiver rode mensen. Binnen vijfduizend jaar viel dit gemengde ras uiteen in drie groepen die achtereenvolgens de beschavingen van Mexico, Centraal-Amerika en Zuid-Amerika vestigden. De uitloper naar Zuid-Amerika ontving een vleugje Adamisch bloed.
Tot op zekere hoogte vermengden de eerste rode en gele mensen in Azië zich met elkaar, en het nageslacht van deze vereniging trok naar het oosten en langs de zuidelijke zeekust, en werd ten slotte door het snel in aantal toenemende gele ras verdreven naar de schiereilanden en de nabij gelegen eilanden in de zee. Dit zijn de huidige bruine mensen.
Het gele ras bewoont nog steeds de centrale gebieden in het oosten van Azië. Van alle zes gekleurde rassen, zijn zij in de grootste aantallen blijven bestaan. Hoewel de gele mensen zo nu en dan in rassenoorlogen waren verwikkeld, voerden zij niet de aanhoudende en meedogenloze vernietigingsoorlogen die de rode, groene en oranje mensen voerden. Deze drie rassen hadden zichzelf praktisch vernietigd voordat ze ten slotte door hun vijanden van andere rassen zo goed als geheel werden uitgeroeid.
Aangezien het vijfde ijsdek zich in Europa niet zo ver naar het zuiden uitstrekte, lag voor deze Sangik-volken de weg naar het noordwesten gedeeltelijk open; toen het ijs zich terugtrok migreerden de blauwe mensen, samen met enkele andere kleine raciale groepen, dan ook naar het westen, langs de oude paden van de Andonische stammen. Zij vielen Europa in opeenvolgende golven binnen en namen het grootste deel van het continent in bezit.
In Europa kwamen ze weldra tegenover de Neanderthalers te staan, de afstammelingen van hun eerste, gemeenschappelijke voorvader Andon. Deze oude Europese Neanderthalers waren door het ijs naar het zuiden en oosten gedreven en stonden klaar om hun binnendringende verwanten van de Sangik-stammen snel het hoofd te bieden en te absorberen.
In het algemeen en in het begin waren de Sangik-stammen intelligenter dan de gedegenereerde afstammelingen van de oude Andonieten die op de vlakten woonden, en overtroffen zij dezen in vele opzichten; de vermenging van deze Sangik-stammen met de Neanderthal-volken leidde direct tot een verbetering van het oudere ras. Deze inbreng van Sangik-bloed, vooral dat van de blauwe mens, leverde een opmerkelijke verbetering van de Neanderthal-volken op, zoals bleek uit de steeds intelligentere stammen die in opeenvolgende golven vanuit het oosten Europa overspoelden.
Tijdens de volgende periode tussen de ijstijden werd dit nieuwe ras der Neanderthalers van Engeland tot India aangetroffen. Het restant van het blauwe ras dat in het oude Perzische schiereiland was achtergebleven, vermengde zich later met bepaalde andere rassen, voornamelijk met het gele; en de daaruit voortvloeiende vermenging, nadien nog enigszins verbeterd door het violette Adamische ras, is blijven bestaan als de donkergetinte nomadenstammen der huidige Arabieren.
Bij alle pogingen om de Sangik-afkomst van de huidige volken vast te stellen, moet in aanmerking worden genomen dat het raciale nageslacht later is verbeterd door vermenging met het Adamische bloed.
De superieure rassen zochten de noordelijke of gematigde luchtstreken op, terwijl de oranje, groene en indigo rassen achtereenvolgens afzakten naar Afrika, over de landbrug die opnieuw boven water was gekomen en de zich westwaarts terugtrekkende Middellandse Zee scheidde van de Indische Oceaan.
De indigo mensen waren het laatste Sangik-volk dat wegtrok uit het centrum waar hun ras was ontstaan. Ongeveer in de tijd dat de groene mens in Egypte het oranje ras uitroeide en zichzelf daardoor ernstig verzwakte, begon de grote zwarte uittocht door Palestina, langs de kust naar het zuiden; en later, toen deze lichamelijk sterke indigo volken Egypte onder de voet liepen, vernietigden zij de groene mens alleen al door hun numerieke overwicht. Deze indigo rassen absorbeerden de overgebleven oranje mensen alsook velen van het groene ras, en bepaalde indigo stammen werden in belangrijke mate door deze rassenvermenging verbeterd.
En zo blijkt dat Egypte eerst werd overheerst door de oranje mens, toen door de groene, en daarna door de indigo (zwarte) mens, en nog later door een gemengd ras bestaande uit een mengsel van indigo, blauwe en gemodificeerde groene mensen. Lang voor de komst van Adam echter, hadden de blauwe mensen uit Europa en de gemengde Arabische rassen het indigo ras al uit Egypte verdreven, tot ver naar het zuiden op het Afrikaanse continent.
Wanneer de volksverhuizingen der Sangik-rassen ten einde lopen, zijn het groene en oranje ras verdwenen, bezet de rode mens Noord-Amerika, de gele mens het oosten van Azië, de blauwe mens Europa en is het indigo ras naar Afrika getrokken. In India bevindt zich een mengsel van de secundaire Sangik-rassen, en de bruine mens, een vermenging van de rode en de gele mens, heeft de eilanden voor de kust van Azië in bezit genomen. Een gemengd ras met een enigszins beter potentieel bewoont de hooglanden van Zuid-Amerika. De meer zuivere Andonieten leven in de uiterst noordelijke streken van Europa en op IJsland, in Groenland, en in het noordoosten van Noord-Amerika.
Tijdens de perioden waarin het ijs het verst oprukte, werden de stammen der Andonieten die het verst in het westen woonden, bijna de zee in gedreven. Jarenlang leefden ze op een smalle strook in het zuiden van het huidige eiland Engeland. En door de overleveringen over dit telkens weer oprukkende ijs kwamen zij ertoe om bij de komst van de zesde en laatste ijslaag naar zee uit te wijken. Zij waren de eersten die hun geluk op zee zochten. Ze bouwden schepen en begonnen nieuwe gebieden te zoeken die, naar ze hoopten, vrij zouden zijn van de angstaanjagende invallen van het ijs. Sommigen van hen bereikten inderdaad IJsland en weer anderen Groenland, maar de overgrote meerderheid ging op open zee ten onder aan honger en dorst.
Iets meer dan tachtigduizend jaar geleden, niet lang nadat de rode mens het noordwesten van Noord-Amerika was binnengetrokken, werden deze Eskimo-afstammelingen van de oorspronkelijke bewoners van Urantia door het bevriezen van de noordelijke zeeën en door het naderen van lokale ijsvelden op Groenland, ertoe gedwongen een beter gebied, een nieuwe woonstreek te zoeken; zij slaagden er in veilig de nauwe zeestraten over te steken die Groenland destijds scheidden van het noordoosten van het vaste land van Noord-Amerika. Zij bereikten het continent ongeveer eenentwintig honderd jaar nadat de rode mens in Alaska was gearriveerd. Nadien trokken sommigen van het gemengde ras der blauwe mensen naar het westen en vermengden zich daar met de Eskimo’s uit latere tijden, en deze vermenging kwam de Eskimo-stammen enigszins ten goede.
Ongeveer vijfduizend jaar geleden vond er, op de zuidoostkust van de Hudsonbaai, een toevallige ontmoeting plaats tussen een stam Indianen en een losse groep Eskimo’s. Deze twee stammen konden moeilijk communiceren, doch al spoedig trouwden ze onder elkaar, met het gevolg dat deze Eskimo’s ten slotte door de talrijkere rode mensen werden geabsorbeerd. En dit is het enige contact dat de rode mens in Noord-Amerika met enig ander menselijk ras had, totdat, ongeveer duizend jaar geleden, de blanke mens voor het eerst toevallig op de Atlantische kust landde.
De strijd om het bestaan werd in deze oude tijden gekenmerkt door moed, dapperheid en zelfs heldendom. En wij allen betreuren het feit dat zo vele van die degelijke, sterke karaktertrekken van uw vroege voorzaten bij de latere rassen verloren zijn gegaan. Hoewel wij de waarde van vele verbeteringen in de vooruitgaande beschaving waarderen, missen we toch de indrukwekkende volharding en de buitengewone toewijding van uw vroege voorzaten, die dikwijls grensden aan grootsheid en verhevenheid.
[Aangeboden door een Levendrager die op Urantia verblijf houdt.]
Nederlandse vertaling © Stichting Urantia. Alle rechten voorbehouden.