Gedurende de gehele ijstijd waren er ook andere activiteiten gaande, maar de werking van het ijs stelt alle andere verschijnselen in de noordelijke breedten in de schaduw. Geen enkele andere activiteit op aarde laat zulke karakteristieke topografische sporen na. De kenmerkende zwerfkeien en kloven in het aardoppervlak, zoals erosiepijpen, meren, verplaatste stenen en rotsgruis worden bij geen enkel ander natuurverschijnsel waargenomen. Het ijs is ook de oorzaak van de zachte glooiingen of golvingen in het aardoppervlak die bekend staan als gletsjerheuvels. Bovendien verplaatst een voortbewegende gletsjer rivieren en verandert hij het hele aanzicht van de aarde. Alleen gletsjers laten de veelzeggende bezinksels, de grond-, zij-en eindmorenen achter. Deze bezinksels, met name de grondmorenen, strekken zich in Noord-Amerika vanaf de oostelijke zeekust naar het noorden en westen uit, en worden ook in Europa en Siberië gevonden.
750.000 jaar geleden was de vierde ijslaag, waarin de Noord-Amerikaanse centrale en oostelijke ijsvelden verenigd waren, een eind onderweg naar het zuiden; op haar hoogtepunt reikte zij tot het zuiden van Illinois, waarbij zij de rivier de Mississippi tachtig kilometer naar het westen verplaatste, en in het oosten reikte zij zelfs zo ver zuidelijk als de rivier de Ohio en centraal Pennsylvania.
In Azië deed de Siberische ijslaag haar meest zuidelijke invasie, terwijl het oprukkende ijs in Europa vlak voor de barrière van het Alpengebergte stopte.
500.000 jaar geleden, toen het ijs voor de vijfde maal vooruitbewoog, versnelde een nieuwe ontwikkeling de loop van de menselijke evolutie. Plotseling, in één generatie, muteerden de zes gekleurde rassen uit het oorsponkelijke menselijke ras. Dit moment is in dubbel opzicht belangrijk, aangezien toen ook de komst van de Planetaire Vorst plaatsvond.
In Noord-Amerika bestond de voortbewegende vijfde gletsjer uit een gecombineerde invasie van de drie gletsjercentra. De oostelijke tong kwam echter niet veel verder dan de St.Lawrence-vallei, en de westelijke ijslaag kwam niet ver naar het zuiden. Maar de middelste tong kwam zover naar het zuiden, dat hij het grootste deel van de Staat Iowa bedekte. In Europa was deze inval van het ijs niet zo uitgebreid als de voorgaande.
250.000 jaar geleden begon de zesde en laatste ijstijd. En ondanks het feit dat de noordelijke hooglanden enigszins waren begonnen te dalen, was dit de periode waarin de grootste massa’s sneeuw op de noordelijke ijsvelden neerdaalden.
Gedurende deze invasie vormden de drie grote ijsvelden zich tot één enorme ijsmassa, en alle westelijke bergen raakten betrokken in deze activiteit van het ijs. Dit was de grootste van alle ijsinvasies in Noord-Amerika; het ijs bewoog zich vanuit de drukcentra in zuidelijke richting en de temperatuur in Noord-Amerika bereikte zijn laagste waarden.
200.000 jaar geleden, gedurende het vooruitschuiven van de laatste gletsjer, vond er een voorval plaats dat de loop der gebeurtenissen op Urantia sterk beïnvloedde—de opstand van Lucifer.
150.000 jaar geleden bereikte de zesde en laatste gletsjer zijn zuidelijkste punt, waarbij de westelijke ijslaag net over de Canadese grens kwam. Het centrale ijsveld reikte tot in Kansas, Missouri en Illinois, en het oostelijke ijsveld schoof naar het zuiden en bedekte het grootste deel van Pennsylvania en Ohio.
Dit is de gletsjer die de vele ijstongen of ijsplooien vormde waardoor de huidige grote en kleine meren zijn uitgeslepen. Gedurende het terugtrekken van deze gletsjer werd het Noord-Amerikaanse stelsel van de Grote Meren gevormd. De geologen van Urantia hebben heel nauwkeurig de verschillende stadia van deze ontwikkeling afgeleid en terecht het vermoeden geformuleerd dat deze watermassa’s, op verschillende tijdstippen, eerst wegstroomden in de Missisippi-vallei, toen oostwaarts in de Hudson-vallei, en ten slotte via een noordelijke route in de St.Lawrence-rivier. Zevenendertig duizend jaar geleden begon het samenstel van de met elkaar verbonden Grote Meren uit te stromen via de huidige Niagara-route.
100.000 jaar geleden, tijdens het terugtrekken van de laatste gletsjer, begonnen zich de enorme poolijskappen te vormen en verplaatste het centrum van de opeenstapeling van ijs zich aanzienlijk naar het noorden. En zolang de poolstreken met ijs bedekt blijven, is het nauwelijks mogelijk dat er zich een nieuwe ijstijd zal voordoen, ongeacht toekomstige landverheffingen of veranderingen in de oceaanstromingen.
Deze laatste gletsjer schoof gedurende honderdduizend jaar vooruit en had een even grote spanne tijds nodig om zich geheel naar het noorden terug te trekken. De gematigde streken zijn nu iets meer dan vijftigduizend jaar vrij van ijs.
De barre ijsperiode vernietigde vele soorten leven en veranderde talrijke andere radicaal. Vele werden sterk uitgedund door het heen en weer trekken dat onvermijdelijk werd door het vooruitbewegen en terugtrekken van het ijs. De dieren die de gletsjers over land heen en terug volgden, waren de beer, de bison, het rendier, de muskusos, de mammoet en de mastodont.
De mammoet zocht de open prairies, maar de mastodont gaf de voorkeur aan de beschutte zomen van de woudgebieden. De mammoet zwierf nog lang rond van Mexico tot in Canada; de Siberische variëteit werd woldragend. De mastodont hield in Noord-Amerika stand totdat hij werd uitgeroeid door de rode mens, zoals later de blanke mens de bison uitmoordde.
In Noord-Amerika stierven gedurende het laatste ijstijdvak het paard, de tapir, de lama, en de sabeltijger uit. Hun plaatsen werden ingenomen door luiaarden, gordeldieren en watervarkens die optrokken vanuit Zuid-Amerika.
De gedwongen migratie van levende wezens voor het oprukkende ijs uit, leidde tot een buitengewone vermenging onder planten en dieren, en toen het ijs van de laatste invasie terugtrok, bleven vele arctische soorten van zowel planten als dieren achter op bepaalde hoge bergtoppen waarheen ze zich verplaatst hadden om te ontkomen aan de vernietiging door het ijs. En daarom kunnen deze ontheemde planten en dieren tegenwoordig hoog op de Alpen van Europa en zelfs op het Appalachische gebergte van Noord-Amerika worden gevonden.
De ijstijd is de laatste afgesloten geologische periode, het zogenaamde Pleistoceen, en duurde meer dan twee miljoen jaar.
35.000 jaar geleden eindigde de grote ijstijd, behalve in de poolstreken van de planeet. Dit tijdstip is ook van belang omdat het dicht in de buurt lag van de komst van de Materiële Zoon en Dochter en het begin van de Adamische dispensatie en ongeveer samenvalt met het begin van het Holoceen, ofwel de postglaciale periode.
Deze beschrijving, van de opkomst van het zoogdierleven tot het terugtrekken van het ijs en verder tot de historische tijden, beslaat een tijdspanne van bijna vijftig miljoen jaar. Dit is de laatste—nog lopende—geologische periode en staat bij uw onderzoekers bekend als het Kaenozoïcum, ofwel de jongste era.
[Onder verantwoordelijkheid van een Residerende Levendrager.]
Nederlandse vertaling © Stichting Urantia. Alle rechten voorbehouden.