Dit is de periode van de pregraciale landverheffing in Noord-Amerika, Europa en Azië. Topografisch veranderde het land sterk. Er werden bergketens geboren, rivieren veranderden van loop en overal op de wereld vonden er op zichzelf staande vulkaanuitbarstingen plaats.
10.000.000 jaar geleden begon een tijdperk van wijdverbreide plaatselijke landafzettingen op de laagvlakten van de continenten, maar het grootste deel van dit sediment verdween later weer. In deze tijd stond een groot deel van Europa, waaronder delen van Engeland, België en Frankrijk nog onder water, en bedekte de Middellandse Zee een groot gedeelte van noordelijk Afrika. In Noord-Amerika vonden er uitgebreide afzettingen plaats aan de voet van de gebergten, in meren, en in de grote laagvlakten. Deze afzettingen zijn gemiddeld maar ongeveer zestig meter dik, min of meer gekleurd en arm aan fossielen. Er bestonden twee grote zoetwatermeren in het westen van Noord-Amerika. De Sierra’s kwamen omhoog: Shasta, Hood en Rainier begonnen hun loopbaan als bergen. Maar pas in de hierop volgende ijstijd begon Noord-Amerika te verschuiven naar de depressie van de Atlantische Oceaan.
Gedurende een korte tijd was al het land van de wereld, met uitzondering van Australië, weer onderling verbonden, en nu vond de laatste grote, wereldwijde migratie van dieren plaats. Noord-Amerika was zowel met Zuid-Amerika als met Azië verbonden, en er ontstond een vrije uitwisseling van dierlijk leven. Aziatische luiaarden, gordeldieren, antilopen en beren kwamen Noord-Amerika binnen, terwijl Noord-Amerikaanse kamelen naar China trokken. Rhinocerossen migreerden over de gehele wereld, behalve naar Australië en Zuid-Amerika, maar tegen het einde van deze periode waren ze op het westelijk halfrond uitgestorven.
In het algemeen ontwikkelde en verbreidde het leven van de voorgaande periode zich verder. De familie der katachtigen overheerste het dierenleven, en het zeeleven was bijna tot stilstand gekomen. Vele paarden waren nog drietenig, maar de huidige soorten waren in aantocht; lama’s en op giraffen lijkende kamelen mengden zich onder de paarden op de weidevlakten. De giraffe verscheen in Afrika en had toen net zo’n lange nek als nu. In Zuid-Amerika ontwikkelden zich luiaarden, gordeldieren, miereneters en de Zuid-Amerikaanse soort primitieve apen. Voordat de continenten ten slotte van elkaar gescheiden raakten, trokken de kolossale mastodonten, overal heen behalve naar Australië.
5.000.000 jaar geleden ontwikkelde zich het paard tot wat het nu is en migreerde het vanuit Noord-Amerika over de gehele wereld. Maar op het continent van zijn oorsprong was het paard allang uitgestorven voordat de rode mens daar arriveerde.
Het klimaat werd geleidelijk aan koeler en de landplanten verplaatsten zich langzaam naar het zuiden. Eerst kwamen de dierenmigraties via de noordelijke landengten tot stilstand door de toenemende koude in het noorden; vervolgens kwamen deze Noord-Amerikaanse landbruggen onder water te liggen. Spoedig daarna kwam de verbinding over land tussen Afrika en Zuid-Amerika voorgoed onder water, en raakte het westelijk halfrond los van de andere continenten, ongeveer zoals het nu nog is. Vanaf deze tijd begonnen zich afzonderlijke soorten leven te ontwikkelen op het oostelijk en westelijk halfrond.
En zo loopt deze periode van bijna tien miljoen jaar ten einde en nog is de voorvader van de mens niet verschenen. Dit is het tijdperk dat gewoonlijk wordt aangeduid als het Plioceen.