◄ 50:2
Verhandeling 50
50:4 ►

De Planetaire Vorsten

3. De lichamelijke staf van de Vorst

50:3.1

Wanneer een Planetaire Vorst naar een jonge wereld gaat, neemt hij gewoonlijk een groep vrijwilligers mee, bestaande uit opklimmende wezens uit het hoofdkwartier van het plaatselijke stelsel. Deze opklimmenden vergezellen de vorst als adviseurs en helpers bij het werk van de eerste verbetering van de rassen. Dit korps materiële helpers vormt de verbindingsschakel tussen de vorst en de rassen van zijn wereld. De Vorst van Urantia, Caligastia, had een korps van honderd van deze helpers.

50:3.2

Deze vrijwillige assistenten zijn burgers van een hoofdwereld van een stelsel, en geen van hen is nog met zijn inwonende Richter gefuseerd. De status van de Richters van dergelijke vrijwillig dienenden blijft dezelfde als tijdens het verblijf op het hoofdkwartier van het stelsel, terwijl deze morontia-voortgaanden tijdelijk terugkeren tot een vroegere materiële toestand.

50:3.3

De Levendragers, de architecten van gestalten, voorzien dergelijke vrijwilligers van nieuwe fysieke lichamen, die zij gebruiken tijdens de perioden die zij op de planeten doorbrengen. Deze persoonlijkheidsgestalten zijn weliswaar vrijgesteld van de gewone ziekten van de gebieden, maar zijn evenals de eerste morontia-lichamen, wel onderhevig aan bepaalde ongevallen van mechanische aard.

50:3.4

De lichamelijke stafleden van de vorst worden gewoonlijk van de planeet verwijderd in verband met de volgende beoordeling, ten tijde van de aankomst van de tweede Zoon op die wereld. Voordat zij vertrekken, verdelen zij hun verschillende taken gewoonlijk onder hun onderlinge nakomelingen en onder bepaalde superieure vrijwilligers die op de planeet zijn geboren. Op de werelden waar het deze helpers van de vorst is toegestaan verbintenissen aan te gaan met de superieure groeperingen uit de inheemse rassen, worden zij gewoonlijk door hun nakomelingen opgevolgd.

50:3.5

Deze assistenten van de Planetaire Vorst gaan maar zelden verbintenissen aan met de rassen van de wereld, maar zij paren altijd binnen de eigen groep. Wezens van twee verschillende klassen komen uit deze verbintenissen voort: het primaire type middenschepselen en bepaalde hoge typen materiële wezens die aan de staf van de vorst verbonden blijven nadat hun ouders van de planeet verwijderd zijn ten tijde van de komst van Adam en Eva. Deze kinderen paren niet met de sterfelijke rassen behalve in bepaalde noodgevallen, en ook dan alleen op aanwijzing van de Planetaire Vorst. In dit geval behoren hun kinderen—de kleinkinderen van de lichamelijke staf—qua status tot de superieure rassen van hun tijd en generatie. Alle nakomelingen van deze semi-materiële assistenten van de Planetaire Vorst ontvangen de inwoning van een Richter.

50:3.6

Aan het einde van de dispensatie van de vorst, wanneer de tijd komt dat deze ‘reversie-stafleden’ moeten worden teruggebracht naar het hoofdkwartier van het stelsel ten einde hun loopbaan naar het Paradijs te kunnen hervatten, verschijnen deze opklimmenden voor de Levendragers om hun materiële lichaam af te staan. Zij gaan de overgangssluimer in en ontwaken verlost van hun sterfelijke bekleedsel en gehuld in morontia-gedaanten, klaar om door de serafijnen te worden getransporteerd naar de hoofdwereld van het stelsel, waar zij worden opgewacht door hun Richters die van hen waren losgemaakt. Zij zijn een hele dispensatie achter bij hun Jerusem-klas, maar hebben een unieke, buitengewone ervaring verworven, een ongewoon hoofdstuk in de loopbaan van een opklimmende sterveling.


◄ 50:2
 
50:4 ►