De moraal van de evolutionaire religies stuwt mensen voorwaarts in hun zoeken naar God door de drijvende kracht van vrees. De openbaringsreligies daarentegen, lokken mensen aan om een God van liefde te zoeken, omdat zij ernaar hunkeren om zoals hij te worden. Maar religie is niet louter een passief gevoel van ‘absolute afhankelijkheid’ en ‘zekerheid van eeuwig leven;’ religie is een levend, dynamisch ervaren van het verwerven van goddelijkheid, gestoeld op het dienen der mensheid.
De grote, onmiddellijke dienst die ware religie de mens bewijst, is dat zij in zijn ervaring een duurzame eenheid tot stand brengt, een blijvende vrede en een diepgewortelde zekerheid. Bij de primitieve mens is zelfs het polytheïsme een betrekkelijke eenwording van het evoluerende Godsbegrip; polytheïsme is monotheïsme in wording. Vroeg of laat is God bestemd te worden begrepen als de werkelijkheid van waarden, de substantie van betekenissen en het leven van waarheid.
God is niet alleen de bepaler van de bestemming, hij is ’s mensen eeuwige bestemming. Alle niet-religieuze activiteiten van de mens trachten het universum te onderwerpen aan het ontwrichtend dienen van het zelf; een waarlijk religieus mens poogt het zelf te identificeren met het universum en dan de activiteiten van dit verenigde zelf te wijden aan het dienen van zijn universum-familie van medemensen en bovenmenselijke wezens.
De domeinen van de filosofie en de kunst bemiddelen tussen de niet-religieuze en de religieuze activiteiten van het menselijk zelf. Door kunst en filosofie wordt de mens met zijn materiële bewustzijn ertoe overgehaald om de geestelijke werkelijkheden en universele waarden van eeuwige betekenissen te beschouwen.
Alle religies leren dat de Godheid vereerd moet worden en kennen een of ander leerstuk inzake de verlossing van de mens. De Boeddhistische religie belooft verlossing uit het lijden, eindeloze vrede; de Joodse godsdienst belooft verlossing uit moeilijkheden, voorspoed voortvloeiend uit rechtvaardigheid; de Griekse religie beloofde verlossing van disharmonie, lelijkheid, door de verwezenlijking van schoonheid; het Christendom belooft verlossing van zonde, heiligheid; het Mohammedanisme geeft bevrijding van de starre morele normen van het Jodendom en het Christendom. De religie van Jezus is verlossing van het zelf, bevrijding van de euvelen van het isolement van het schepsel in tijd en eeuwigheid.
De Hebreeërs baseerden hun godsdienst op goedheid, de Grieken op schoonheid; beide religies zochten waarheid. Jezus openbaarde een God van liefde, en liefde houdt alle waarheid, schoonheid en goedheid in zich.
De volgelingen van Zoroaster hadden een morele religie, de Hindoes een metafysische, de volgelingen van Confucius een ethische. Jezus leefde een religie van dienstbaarheid. Al deze religies zijn van waarde in de zin dat zij deugdelijke toegangswegen vormen tot de religie van Jezus. Het is de bestemming van de religie om de realiteit te worden van de geestelijke unificatie van al hetgeen goed, schoon en waar is in de ervaring van de mens.
De Griekse religie had als wachtwoord het ‘ken uzelf;’ de Hebreeërs stelden in hun leer het ‘ken uw God’ centraal; de Christenen prediken een evangelie dat gericht is op het ‘kennen van de Heer Jezus Christus;’ Jezus verkondigde het goede nieuws van het ‘kennen van God en van uzelf als een zoon van God.’ Deze verschillende opvattingen aangaande het doel van religie bepalen de houding van de individuele mens in verschillende levensomstandigheden en voorspellen de diepte van zijn godsverering en de natuur van zijn persoonlijke gebedsgewoonten. De geestelijke status van elke religie kan worden bepaald door de natuur van haar gebeden.
De voorstelling van een half-menselijke, naijverige God is een onvermijdelijke overgangsfase van het polytheïsme naar het sublieme monotheïsme. Een verheven antropomorfisme is het hoogste niveau dat een zuiver evolutionaire religie kan bereiken. Het Christendom heeft de voorstelling van het antropomorfisme verheven van het ideaal van het menselijke tot het niveau van de transcendente, goddelijke voorstelling van de persoon van de verheerlijkte Christus. En dit is het hoogste antropomorfisme dat de mens ooit zal kunnen bedenken.
De Christelijke voorstelling van God is een poging om drie afzonderlijke leerstelsels te combineren:
1. de Hebreeuwse voorstelling—God als handhaver van morele waarden, een rechtvaardig God;
2. de Griekse voorstelling—God als vereniger, een God van wijsheid;
3. de voorstelling van Jezus—God als een levende vriend, een liefhebbende Vader, de goddelijke tegenwoordigheid.
Het moet u dus wel duidelijk zijn dat de samengestelde Christelijke theologie grote moeilijkheden ondervindt om tot logische samenhang te geraken. Deze moeilijkheden worden nog verzwaard door het feit dat de leerstellingen van het eerste Christendom in het algemeen gegrond waren op de persoonlijke religieuze ervaring van drie verschillende personen: Philo van Alexandrië, Jezus van Nazaret, en Paulus van Tarsus.
Als ge Jezus’ religieuze leven bestudeert, zie hem dan positief. Let niet zozeer op zijn zondeloosheid, als wel op zijn rechtvaardigheid, zijn liefdevolle dienstbaarheid. Jezus bracht de passieve liefde, die besloten ligt in het Hebreeuwse begrip van de hemelse Vader, op het hogere niveau van de actieve liefde van een God die zijn schepselen bemint en die de Vader is van iedere individuele mens, zelfs van de boosdoener.