◄ 5:4
Verhandeling 5
5:6 ►

Gods betrekking tot de individuele mens

5. Het Godsbewustzijn

5:5.1

De moraal vindt haar oorsprong in de rede van het zelf-bewustzijn; zij gaat boven het dierlijke uit, doch is volledig evolutionair. De ontvouwing van de evolutie van de mens omvat alle gaven die voorafgaan aan de schenking van de Richters en het uitstorten van de Geest van Waarheid. Maar door het bereiken van morele niveaus wordt de mens niet verlost van de werkelijke worstelingen van het sterfelijke leven.’s Mensen fysische milieu brengt de strijd om het bestaan met zich mee; de sociale omgeving noodzaakt tot aanpassingen op ethisch gebied; situaties waar de moraal in het geding is, vereisen dat hij keuzen doet op de hoogste niveaus van de rede; de geestelijke ervaring (God beseft te hebben) vraagt dat de mens hem zoekt en er oprecht naar streeft om te zijn zoals hij.

5:5.2

Religie is niet gebaseerd op de feiten van de wetenschap, niet op de verplichtingen die de samenleving oplegt, de veronderstellingen van de filosofie, of de verplichtingen die de moraal met zich meebrengt. Religie is een onafhankelijk gebied van menselijk reageren op situaties in het leven en treedt altijd aan de dag in alle post-morele stadia van de menselijke ontwikkeling. Alle vier niveaus waarop waarden worden beseft en gemeenschap met het universum wordt genoten, kunnen door religie worden doordrongen: het fysische of materiële niveau waarop de mens zichzelf in stand houdt; het sociale of gevoelsniveau van gemeenschap met de medemens; het morele of plichtniveau der rede; het geestelijke niveau waar men zich bewust is van gemeenschap met het universum door goddelijke godsverering.

5:5.3

De wetenschapsmens die op zoek is naar feiten, stelt zich God voor als de Eerste Oorzaak, een God van kracht. De kunstenaar, de gevoelsmens, ziet God als het ideaal van schoonheid, een God der esthetica. De verstandelijk redenerende filosoof is soms geneigd een God van universele een- heid te poneren, zelfs een pantheïstische Godheid. De religieuze mens met geloofsvertrouwen ge- looft in een God die hem helpt tot eeuwig leven te komen, de Vader in de hemel, de God van liefde.

5:5.4

Moreel gedrag is altijd een antecedent der geëvolueerde religie en een onderdeel zelfs van ge- openbaarde religie, maar is nooit de gehele religieuze ervaring. Sociaal dienstbetoon is het re- sul- taat van moreel denken en religieus leven.Ethiek voert niet langs biologische weg naar de hogere geestelijke niveaus van religieuze ervaring. De adoratie van het abstract schone is niet de aanbid- ding van God, en verheerlijking van de natuur of eerbied voor eenheid is evenmin Godsverering.

5:5.5

De evolutionaire religie is de moeder van de wetenschap, kunst en filosofie die de mens hebben opgevoerd tot het niveau waar hij ontvankelijk is geworden voor geopenbaarde religie, met inbegrip van de schenking van Richters en de komst van de Geest van Waarheid. Het evolutionaire beeld van het menselijke bestaan begint en eindigt met religie, zij het dan ook met religies van zeer verschillende kwaliteit, de ene evolutioneel en biologisch, en de andere gegrond op periodieke openbaring. En zo is religie, ofschoon normaal en natuurlijk voor de mens, ook facultatief. De mens behoeft niet tegen zijn wil religieus te zijn.

5:5.6

Daar religieuze ervaring in wezen geestelijk is, kan zij nooit geheel worden begrepen door het materiële denken: vandaar de functie van de theologie, de psychologie van de religie. De onmisbare leer over ’s mensen bewustwording van God schept een paradox voor het eindige bevattingsvermogen. Het is welhaast onmogelijk voor de menselijke logica en de eindige rede om het denkbeeld van de goddelijke immanentie—God binnen u, die deel is van ieder individu—te verzoenen met de idee van Gods transcendentie, de goddelijke heerschappij over het universum van universa. Deze twee essentiële voorstellingen van de Godheid moeten tot eenheid worden gebracht in het geloofsverstaan van het denkbeeld van de transcendentie van een persoonlijke God en het zich bewust worden van de aanwezigheid van een inwonend fragment van deze God, wil intelligente godsverering gerechtvaardigd, en de hoop op overleving van de persoonlijkheid gegrond zijn. De moeilijkheden en paradoxen van de religie zijn inherent aan het feit dat de werkelijkheden van de religie het verstandelijke bevattingsvermogen van stervelingen volstrekt te boven gaan.

5:5.7

De sterfelijke mens verzekert zich in de religieuze ervaring van grote voldoening van drieërlei aard, zelfs reeds in de dagen van zijn tijdelijk verblijf op aarde:

5:5.8

1. In verstandelijk opzicht verwerft hij de genoegens die voortkomen uit een beter geïntegreerd menselijk bewustzijn.

5:5.9

2. In filosofisch opzicht smaakt hij het genoegen dat zijn idealen inzake morele waarden worden gestaafd.

5:5.10

3. In geestelijk opzicht gedijt hij door de ervaring dat God zijn metgezel is, door de geestelijke genoegens van ware godsverering.

5:5.11

Godsbewustzijn, zoals dit door een evoluerende sterveling in de verschillende domeinen wordt ervaren, moet uit drie veranderlijke factoren bestaan, drie verschillende niveaus waarop men zich bewust wordt van de realiteit. Eerst is er het verstandelijke bewustzijn—het verstaan van de Godsidee. Dan volgt de bewustheid van de ziel—de bewustwording van het Godsideaal. Ten slotte daagt de geest-bewustheid—de bewustwording van de geest-realiteit van God. Door de unificatie van deze factoren van de goddelijke bewustwording, hoe onvolledig ook, overdekt de sterfelijke persoonlijkheid alle bewuste niveaus te allen tijde met een besef van de persoon- lijkheid van God. Bij de stervelingen die het Korps der Volkomenheid hebben bereikt, voert dit alles te zijner tijd tot het zich bewust worden van de allerhoogste macht van God en kan dit vervolgens uitlopen in het besef van de ultimiteit van God, een fase van het absoniete bovenbewustzijn van de Paradijs-Vader.

5:5.12

De ervaring van het zich bewust zijn van God blijft gelijk van geslacht tot geslacht, maar in ieder tijdperk van de vooruitgang in kennis van de mens moeten de filosofische voorstelling en de theologische definities van God veranderen. Het kennen van God, religieus bewustzijn, is een universum-realiteit, maar hoe geldig (werkelijk) religieuze ervaring ook is, zij moet bereid zijn zich te onderwerpen aan intelligente kritiek en redelijke filosofische interpretatie: zij moet niet iets afzonderlijks willen zijn in de totaliteit der menselijke ervaring.

5:5.13

De eeuwige overleving van de persoonlijkheid is geheel afhankelijk van de keuzen van het sterfelijke bewustzijn, welks beslissingen het overlevingspotentieel van de onsterfelijke ziel bepalen. Wanneer het verstand in God gelooft en de ziel God kent, en wanneer deze tezamen met de koesterende en opvoedende Richter, naar God verlangen, dan is de overleving verzekerd. Verstandelijke beperktheden, een beknotte opleiding, gebrek aan cultuur, een armelijke sociale positie, zelfs de inferieure morele normen van de mens die kunnen voortkomen uit het betreurenswaardige ontberen van voordelen van ontwikkeling, cultuur en een sociale omgeving, kunnen de tegenwoordigheid van de goddelijke geest in zulke onfortuinlijke, als mens gehandicapte, maar gelovige personen niet ontkrachten. De inwoning van de Geheimnisvolle Mentor vormt de aanvang van de onsterfelijke ziel en garandeert de capaciteit tot haar groei en overleving.

5:5.14

Het vermogen van sterfelijke ouders om zich voort te planten berust niet op hun opleiding, hun niveau van ontwikkeling en beschaving, of hun sociale en economische positie. De vereniging van de ouderlijke factoren onder natuurlijke omstandigheden is geheel voldoende om het aanzijn te geven aan nakomelingen. Een menselijk bewustzijn dat onderscheid maakt tussen goed en kwaad en dat het vermogen bezit tot godsverering, in vereniging met een goddelijke Richter, is al wat nodig is om in die sterveling het voortbrengen en opvoeden van zijn onsterfelijke ziel met overlevingskwaliteiten op gang te brengen, indien deze met geest begiftigde individuele mens God zoekt en oprecht verlangt te worden zoals hij, eerlijk verkiest de wil van de Vader in de hemel te doen.


◄ 5:4
 
5:6 ►