De structuur van alle materie is bij benadering die van het zonnestelsel. In het centrum van ieder minuscuul universum van energie bevindt zich een materieel kerndeel, dat een relatief stabiele en stationaire bestaan leidt. Deze centrale eenheid beschikt over een drievoudige mogelijkheid tot manifestatie. In eindeloze overvloed, maar in fluctuerende circuits, wervelen rond dit energiecentrum de energie-eenheden, die enigszins te vergelijken zijn met de planeten die rond de zon wentelen in een groep sterren zoals uw eigen zonnestelsel.
Binnen het atoom hebben de elektronen bij hun rondwenteling rond het centrale proton ongeveer dezelfde relatieve hoeveelheid ruimte als de planeten ter beschikking staat bij hun omwenteling rond de zon in de ruimte van het zonnestelsel. Tussen de atoomkern en het binnenste elektronische circuit bestaat dezelfde relatieve afstand, vergeleken met de werkelijke omvang, als tussen de binnenste planeet Mercurius, en uw zon.
Zowel de axiale rotaties als de omloopsnelheden van de elektronen rond de atoomkern, gaan het menselijk voorstellingsvermogen te boven, om maar te zwijgen van de snelheden van hun samenstellende ultimatonen. De positieve radiumdeeltjes vliegen de ruimte in met een snelheid van zestienduizend kilometer per seconde, terwijl de negatieve deeltjes een snelheid bereiken welke die van het licht benadert.
De plaatselijke universa kennen een decimale constructie. Er bestaan precies honderd verschillende atomaire materialisaties van ruimte-energie in een tweevoudig universum; dit is de maximale organisatie van materie die in Nebadon mogelijk is. Deze honderd vormen van materie bestaan uit een regelmatige reeks waarin tussen één en honderd elektronen rond een centrale, betrekkelijk compacte kern wentelen. Uit deze ordelijke, betrouwbare samenwerking van verschillende energieën nu bestaat materie.
Niet op iedere wereld zullen er honderd herkenbare elementen aan de oppervlakte zijn te vinden, maar ergens zijn ze aanwezig, aanwezig geweest, of bezig te evolueren. De omstandigheden bij de oorsprong en latere evolutie van een planeet bepalen hoeveel van de honderd typen atomen waarneembaar zullen zijn. Aan de oppervlakte van vele werelden worden de zwaardere atomen niet aangetroffen. Zelfs op Urantia vertonen de bekende zwaardere elementen een neiging om uit elkaar te vliegen, zoals wordt geïllustreerd door het gedrag van radium.
De stabiliteit van het atoom hangt af van het aantal elektrisch inactieve neutronen in het centrale lichaam. Het chemische gedrag is geheel afhankelijk van de activiteit van de vrij omwentelende elektronen.
In Orvonton is het nooit mogelijk geweest om op natuurlijke wijze meer dan honderd rondwentelende elektronen tot één atomair systeem samen te voegen. Wanneer er honderd en één kunstmatig in het orbitale veld werden gebracht, is het resultaat altijd geweest dat het centrale proton vrijwel ogenblikkelijk uiteenviel, en dat de elektronen en andere vrijgekomen energieën zich in het wilde weg verspreidden.
Hoewel atomen tussen de één en honderd orbitale elektronen kunnen bevatten, wentelen alleen de tien buitenste elektronen van de grotere atomen als goed waarneembare, afzonderlijke deeltjes rond de centrale kern, waarbij zij intact en compact, exacte, duidelijk afgebakende banen volgen. De dertig elektronen die zich het dichtst bij het centrum bevinden, zijn moeilijk waarneembaar of bespeurbaar als separate, georganiseerde deeltjes. Dezelfde proportionele verhouding tussen het gedrag van de elektronen en hun nabijheid tot de kern geldt voor alle atomen, ongeacht het aantal elektronen dat zij bevatten. Hoe dichter bij de kern, hoe minder elektronische individualiteit. De golfachtige energie-uitbreiding van een elektron kan zover gaan, dat zij het geheel van de kleinere atomaire banen beslaat; dit geldt vooral voor de elektronen die zich het dichtst bij de atoomkern bevinden.
De dertig binnenste orbitale elektronen hebben wel individualiteit, maar hun energiesystemen hebben de neiging zich te vermengen, aangezien zij van het ene elektron tot het volgende reiken, en vrijwel van baan tot baan. De volgende dertig elektronen vormen de tweede familie, of energiezone, en vertonen toenemende individualiteit: dit zijn lichamen van materie die een vollediger controle hebben over hun energiesystemen. De volgende dertig elektronen, de derde energiezone, zijn nog sterker geïndividualiseerd en bewegen zich in beter waarneembare en afgebakende banen. De laatste tien elektronen, alleen aanwezig in de tien zwaarste elementen, bezitten de waardigheid van onafhankelijkheid en zijn daarom in staat min of meer vrijelijk te ontsnappen aan de controle van de moederkern. Bij een minieme variatie in temperatuur en druk, gaan de leden van deze vierde, buitenste groep elektronen al ontsnappen aan de greep van de centrale kern, zoals wordt geïllustreerd door het spontane uiteenvallen van uranium en verwante elementen.
De eerste zevenentwintig atomen, die één tot zevenentwintig orbitale elektronen bevatten, zijn gemakkelijker te volgen dan de rest. Vanaf de achtentwintigste ontmoeten we steeds meer de onvoorspelbaarheid van de veronderstelde aanwezigheid van het Ongekwalificeerd Absolute. Een gedeelte van deze elektronische onvoorspelbaarheid is echter te wijten aan differentiële axiale omwentelingssnelheden van ultimatonen en aan hun nog niet verklaarde neiging om ‘bij elkaar te kruipen.’ Er zijn ook andere invloeden van fysische, elektrische, magnetische en gravitationele aard die veranderlijk elektronisch gedrag veroorzaken. Wat hun voorspelbaarheid betreft, lijken atomen derhalve op personen. Statistici kunnen wel wetten vaststellen die voor grote aantallen atomen of mensen opgaan, maar niet voor een enkel individueel atoom of persoon.