Er bestaan in het superuniversum Orvonton honderd octaven van golf-energie. Van deze honderd groepen energiemanifestaties worden er op Urantia vierenzestig geheel of gedeeltelijk onderkend. De zonnestralen vormen samen vier octaven in de scala van het superuniversum, waarbij de zichtbare stralen één enkel octaaf omvatten, nummer zesenveertig in deze serie. De ultraviolette groep volgt daarna, terwijl de röntgenstralen zich tien octaven hoger bevinden, gevolgd door de gammastralen van radium. Tweeëndertig octaven boven het zichtbare licht van de zon bevindt zich de energiestraling van de buiten-ruimte die dikwijls is vermengd met de hun begeleidende minieme materiedeeltjes met zeer hoge energielading. Onder het zichtbare zonlicht verschijnen eerst de infrarode stralen en dertig octaven daaronder bevindt zich de groep die geschikt is voor radiotransmissie.
Golfachtige energiemanifestaties kunnen—vanuit het standpunt van de twintigste eeuwse wetenschappelijke inzichten op Urantia—in de volgende tien groepen worden ondergebracht:
1. Infra-ultimatonische straling—de omwentelingen van de ultimatonen in het grensgebied waar zij beginnen duidelijke vorm aan te nemen. Dit is de eerste fase van wordende energie waarin golfachtige verschijnselen kunnen worden waargenomen en gemeten.
2. Ultimatonische straling. De samenvoeging van energie tot de uiterst kleine bolletjes der ultimatonen veroorzaakt trillingen in de inhoud van de ruimte, die waarneembaar en meetbaar zijn. Lang voordat uw natuurkundigen het ultimaton ontdekken, zullen zij ongetwijfeld de verschijnselen van deze stralen ontdekken, die in buien op Urantia neerkomen. Deze korte, krachtige stralen vormen het begin van de activiteit van de ultimatonen wanneer zij worden vertraagd tot het punt waar zij gaan meelopen in de elektronische organisatie der materie. Wanneer de ultimatonen zich tot elektronen verenigen, treedt er condensatie op, met daaruit voortvloeiend een opslaan van energie.
3. De korte ruimtestraling. Dit zijn de kortste van alle zuiver elektronische trillingen, en zij vertegenwoordigen het pre-atomaire stadium van deze vorm van materie. Er zijn buitengewoon hoge of buitengewoon lage temperaturen vereist om deze straling voort te brengen. Deze ruimtestraling komt in twee soorten voor: de ene gaat gepaard met de geboorte van atomen en de andere geeft aan dat er ontwrichting van atomen heeft plaatsgevonden. De grootste hoeveelheden van deze stralen gaan uit van het vlak met de grootste dichtheid in het superuniversum, de Melkweg, die ook het dichtste vlak van de buitenste universa is.
4. De elektronische fase. Dit energiestadium is de basis van alle materialisatie in de zeven superuniversa. Wanneer elektronen overspringen van hogere tot lagere energieniveaus van orbitale omwenteling, worden er altijd quanta afgegeven. Het orbitale verspringen van elektronen resulteert altijd in de uitstoting of absorptie van duidelijk afgebakende, uniforme, meetbare deeltjes lichtenergie, terwijl het individuele elektron ook altijd een lichtenergie-deeltje afgeeft wanneer het een botsing ondergaat. Golfachtige energieverschijnselen gaan ook gepaard met het gedrag van de positieve lichamen en de andere deeltjes van de elektronische fase.
5. Gammastraling—de emanaties die kenmerkend zijn voor het spontane uiteenvallen van atomaire materie. De beste illustratie van deze vorm van elektronische activiteit wordt aangetroffen in de begeleidende verschijnselen bij de desintegratie van radium.
6. De groep van de röntgenstralen. De volgende stap in de vertraging van het elektron levert de verschillende vormen van solaire röntgenstralen op, evenals de kunstmatig opgewekte röntgenstralen. De elektronische lading schept een elektrisch veld; beweging veroorzaakt een elektrische stroom; de stroom brengt een magnetisch veld voort. Wanneer een elektron plotseling wordt tegengehouden, ontstaat er een elektro-magnetische commotie die de röntgenstraal produceert; de röntgenstraal is die verstoring. De solaire röntgenstralen zijn identiek aan die welke mechanisch worden opgewekt om het inwendige van het menselijk lichaam te onderzoeken, alleen zijn zij iets langer.
7. De ultraviolette of chemische stralen van het zonlicht en degene die worden voortgebracht volgens verschillende mechanische methodes.
8. Het witte licht—het volle, zichtbare licht van de zonnen.
9. Infrarode stralen—de vertraging van elektronische activiteit nog iets dichter bij het stadium van waarneembare hitte.
10. Hertzgolven—de energieën die op Urantia worden gebruikt voor radio-uitzendingen.
Van al deze tien fasen van golfachtige energie-activiteit, kan het menselijk oog maar op één octaaf reageren, het volle licht van het gewone zonlicht.
De zogenaamde ether is niet meer dan een verzamelnaam waarmee een groep Paradijskracht- en energie-activiteiten in de ruimte worden aangeduid. Ultimatonen, elektronen en andere massa-aggregaties van energie zijn uniforme materiedeeltjes, en hun doortocht door de ruimte verloopt werkelijk in rechte lijnen. Licht en alle andere vormen van herkenbare energie-manifestatie bestaan uit een opeenvolging van welgedefinieerde energiedeeltjes die zich in rechte lijnen voortbewegen, behalve voor zover ze door de zwaartekracht en andere interveniërende krachten worden gemodificeerd. Dat deze processies van energiedeeltjes zich voordoen als golfverschijnselen wanneer zij aan bepaalde soorten waarneming worden onderworpen, is te wijten aan de weerstand van de ongedifferentieerde Paradijskracht-deken in de gehele ruimte, de hypothetische ether, en eveneens aan de spanning van de onderlinge aantrekkingskracht van de geässocieerde aggregaties van materie. De spatiëring van de deeltjes-intervallen van materie, samen met de beginsnelheid van de energiebundels, zorgen voor het golfachtige optreden van vele vormen van energie-materie.
De excitatie van de inhoud van de ruimte veroorzaakt een golfachtige reactie op de doorgang van snelbewegende materiedeeltjes, precies zoals er in water golven van wisselende amplitude en intervallen ontstaan wanneer er een schip doorheen gaat.
Het gedrag van primordiale Paradijskracht veroorzaakt inderdaad verschijnselen die in vele opzichten analoog zijn aan de door u gepostuleerde ether. De ruimte is niet leeg: de hemellichamen in de gehele ruimte wervelen rond en plonzen voort in een enorme oceaan van uitgespreide kracht-energie, en de ruimte-inhoud van een atoom is evenmin leeg. Desalniettemin bestaat er geen ether, en juist de afwezigheid van deze hypothetische ether maakt het de bewoonde planeet mogelijk om te ontkomen aan een val in de zon, en het omwentelende elektron aan een val in de kern.