◄ 40:5
Verhandeling 40
40:7 ►

De Opklimmende Zonen van God

6. De geloofszonen Gods

40:6.1

De rassen der stervelingen gelden als de vertegenwoordigers van de laagste orde van intelligente en persoonlijke schepselen. Gij stervelingen zijt door God bemind, en ieder van u kan verkiezen de zekere bestemming van een glorieuze ervaring te aanvaarden, maar ge zijt van nature nog niet van de goddelijke orde; ge zijt geheel sterfelijk. Ge zult als een opklimmende zoon beschouwd worden op het ogenblik dat de fusie plaatsvindt, maar de status van de stervelingen in tijd en ruimte is die van geloofszonen vóór de gebeurtenis van de uiteindelijke versmelting van de overlevende sterfelijke ziel met één van de eeuwige, onsterfelijke typen geest.

40:6.2

Het is een ernstig, verheven feit dat zulke nederige materiële schepselen als de mensen op Urantia, de zonen van God zijn, geloofskinderen van de Hoogste. ‘Ziet, hoe grote liefde de Vader ons gegeven heeft, dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden.’ ‘Allen die hem aangenomen hebben, die heeft hij macht gegeven in te zien dat zij zonen Gods zijn.’ Hoewel ‘het nog niet geopenbaard is wat ge zijn zult,’ zijt ge, ook nu reeds, ‘de geloofszonen Gods;’ ‘want ge hebt niet de geest van slavernij ontvangen om wederom te vrezen, maar ge hebt de geest van het zoonschap ontvangen, waardoor ge uitroept, “onze Vader.”’ De profeet in de oudheid sprak uit naam van de eeuwige God: ‘Zelfs aan hen zal ik in mijn huis een plaats geven en een naam beter dan zonen; ik zal hun een eeuwige naam geven, die niet uitgedelgd zal worden.’ ‘En omdat ge zonen zijt, heeft God de geest van zijn Zoon in uw hart gezonden.’

40:6.3

Alle evolutionaire werelden die door stervelingen worden bewoond, herbergen deze geloofszonen Gods, zonen van genade en mededogen, sterfelijke wezens die tot de goddelijke familie behoren en dienovereenkomstig zonen Gods worden genoemd. Gij stervelingen op Urantia zijt gerechtigd uzelf als zonen Gods te beschouwen omdat:

40:6.4

1. ge zonen zijt der geestelijke belofte, geloofszonen; ge hebt de status van zoonschap aanvaard. Ge gelooft in de werkelijkheid van uw zoonschap, en zo wordt uw zoonschap bij God eeuwig werkelijk;

40:6.5

2. een Schepper-Zoon van God één der uwen is geworden; hij is in feite uw oudere broeder; en indien ge in de geest waarlijk verwante broeders wordt van Christus, de zegevierende Michael, dan moet ge in de geest ook zonen zijn van die Vader die ge met hem gemeen hebt—namelijk de Universele Vader van allen;

40:6.6

3. ge zonen zijt omdat de geest van een Zoon op u is uitgestort, vrijelijk en zekerlijk aan alle volken op Urantia is geschonken. Deze geest trekt u immer tot de goddelijke Zoon, die haar bron is, en tot de Paradijs-Vader, die de bron is van die goddelijke Zoon;

40:6.7

4. uit zijn eigen goddelijke vrije wilsbeschikking, de Universele Vader u uw persoonlijkheid als schepsel heeft gegeven. Ge zijt begiftigd met een mate van die goddelijke spontaneïteit om uit vrije wil te handelen, die God deelt met allen die zijn zonen kunnen worden;

40:6.8

5. in u een fragment van de Universele Vader woont en ge dus rechtstreeks verwant zijt aan de goddelijke Vader van alle Zonen Gods.


◄ 40:5
 
40:7 ►