◄ 3:0
Verhandeling 3
3:2 ►

De eigenschappen van God

1. Gods alomtegenwoordigheid

3:1.1

Het vermogen van de Universele Vader om overal terzelfdertijd tegenwoordig te zijn, vormt zijn alomtegenwoordigheid. God alleen kan op twee, op talloze plaatsen, terzelfdertijd zijn. God is tegelijkertijd tegenwoordig ‘in de hemel boven en op de aarde beneden;’ zoals de Psalmist uitriep: ‘Waarheen zou ik gaan voor uw geest, waarheen vlieden voor uw aangezicht?’

3:1.2

‘Ik ben een God van nabij en ook van verre,’ zegt de Heer. ‘Vervul ik niet hemel en aarde?’ De Universele Vader is te allen tijde tegenwoordig in alle delen en in alle harten van zijn wijdverbreide schepping. Hij is ‘de volheid van hem die alles in allen vervult’ en ‘die alles verricht in allen,’ en voorts is het denkbeeld van zijn persoonlijkheid van dien aard, dat ‘de hemel (het universum) en de hemel der hemelen (het universum van universa) hem niet kunnen omvatten.’ Het is letterlijk waar dat God alles is in allen. Maar zelfs dat is niet alles van God. De Oneindige kan alleen in de oneindigheid finaal geopenbaard worden: de oorzaak kan nimmer volledig worden begrepen door een analyse van gevolgen. De levende God is onmetelijk veel groter dan de totale som der schepping die tot aanzijn is gekomen ten gevolge van de scheppingsdaden van zijn ongebonden vrije wil. God wordt in de ganse kosmos geopenbaard, maar de kosmos kan nooit de totaliteit der oneindigheid Gods bevatten of omvatten.

3:1.3

De tegenwoordigheid van de Vader patrouilleert zonder ophouden door het meester-universum. ‘Van het ene einde des hemels is zijn opgang en zijn omloop tot het andere einde; niets blijft verborgen voor zijn licht.’

3:1.4

Het schepsel bestaat niet alleen in God, maar God leeft ook in het schepsel. ‘Wij weten dat wij in hem wonen, omdat hij in ons leeft; hij heeft ons zijn geest gegeven. Dit geschenk van de Paradijs-Vader is ’s mensen onafscheidelijke metgezel.’ Hij is de immer-tegenwoordige God, die het al doordringt. ‘De geest van de eeuwige Vader schuilt in het bewustzijn van ieder sterfelijk kind.’ ‘De mens gaat uit om een vriend te zoeken, terwijl die vriend juist in zijn eigen hart woont.’ ‘De ware God is niet ver weg, hij is een deel van ons; zijn geest spreekt van binnen uit tot ons.’ ‘De Vader leeft in het kind. God is altijd bij ons. Hij is de geest die ons leidt naar onze eeuwige bestemming.’

3:1.5

Terecht is van het mensdom gezegd: ‘Gij zijt van God’, want ‘hij die in de liefde blijft, blijft in God en God in hem.’ Wanneer ge overtredingen begaat, kwelt ge zelfs de inwonende gave Gods, want de Gedachtenrichter moet de gevolgen van het denken van het kwade noodzakelijkerwijze mee doormaken samen met het menselijke bewustzijn waarin hij is gekerkerd.

3:1.6

De alomtegenwoordigheid van God is in werkelijkheid een deel van zijn oneindige natuur: de ruimte vormt geen barrière voor de Godheid. In volmaaktheid en zonder beperking is God alleen waarneembaar tegenwoordig op het Paradijs en in het centrale universum. Hij is niet op dezelfde wijze merkbaar tegenwoordig in de scheppingen die rond Havona wentelen, want God heeft zijn directe, daadwerkelijke tegenwoordigheid ingeperkt, omdat hij de soevereiniteit en goddelijke prerogatieven respecteert van de scheppers en regeerders der universa in tijd en ruimte, die zijn gelijken zijn. Vandaar dat het begrip der goddelijke tegenwoordigheid een grote verscheidenheid van manieren en kanalen van manifestatie moet kunnen omvatten, waaronder de tegenwoordigheidscircuits van de Eeuwige Zoon, de Oneindige Geest en het Paradijs-Eiland. Het is ook niet altijd mogelijk onderscheid te maken tussen de tegenwoordigheid van de Universele Vader en de handelingen van zijn eeuwige medescheppers en instrumenten, zo volmaakt voldoen deze aan alle oneindige vereisten van zijn onveranderlijk voornemen. Maar met het persoonlijkheidscircuit en de Richters ligt het anders: hier werkt God alleen, rechtstreeks en uitsluitend zelf.

3:1.7

In de zwaartekrachtcircuits van het Paradijs-Eiland is de Universele Albeheerser te allen tijde en in dezelfde mate, overeenkomstig de massa, potentieel tegenwoordig in alle delen van het universum, in respons op de materiële behoeften aan deze tegenwoordigheid en ook vanwege de inherente natuur van de gehele schepping, waardoor alle dingen in hem samenhangen en in hem hun bestaan hebben. De Eerste Bron en Centrum is eveneens potentieel tegenwoordig in het Ongekwalificeerd Absolute, de schatkamer van de nog ongeschapen universa van de eeuwige toekomst. God doordringt aldus potentieel de fysische universa van verleden, heden, en toekomst. Hij is de oergrond van de coherentie der zogenaamde materiële schepping. Dit niet-geestelijke Godheidspotentieel wordt op het gehele niveau van fysische bestaansvormen hier en daar actueel, doordat op onverklaarbare wijze een bepaalde kracht, waarvan uitsluitend hij zich bedient, binnendringt op het toneel waar zich de handeling van het universum afspeelt.

3:1.8

De bewustzijnstegenwoordigheid van God is gecorreleerd met het absolute bewustzijn van de Vereend Handelende Geest, de Oneindige Geest, maar overal in de eindige scheppingen kan zij beter worden waargenomen in het functioneren van het kosmische bewustzijn van de Meester-Geesten van het Paradijs. Zoals de Eerste Bron en Centrum potentieel aanwezig is in de bewustzijnscircuits van de Vereend Handelende Geest, zo is hij ook potentieel aanwezig in de spanningen van het Universeel Absolute. Maar bewustzijn van de menselijke orde is een gave van de Dochters van de Vereend Handelende Geest, de Goddelijke Hulp- en Bijstandverleensters in de evoluerende universa.

3:1.9

De alomtegenwoordige geest van de Universele Vader is gecoördineerd met de werking van de universele geest-tegenwoordigheid van de Eeuwige Zoon en het eeuwige goddelijke potentieel van het Godheid-Absolute. Maar noch de geestelijke activiteit van de Eeuwige Zoon en diens Paradijs-Zonen, noch de schenkingen van bewustzijn door de Oneindige Geest, schijnen een beletsel te vormen voor de rechtstreekse activiteit van de Gedachtenrichters, de inwonende fragmenten van God in de harten van zijn geschapen kinderen.

3:1.10

Wat nu de tegenwoordigheid Gods op een planeet, in een stelsel, constellatie of universum betreft: de mate van die tegenwoordigheid in iedere eenheid der schepping is een graadmeter voor de evoluerende tegenwoordigheid van de Allerhoogste: deze wordt bepaald door de massale erkenning van God en door trouw aan hem van de zijde van de ontzaglijke organisatie van het universum, tot en met de stelsels en planeten zelf. In de hoop die bereikte fasen van Gods kostbare tegenwoordigheid in stand te houden en veilig te stellen, gebeurt het daarom soms dat enige planeten (of zelfs stelsels), wanneer deze tot diepe geestelijke duisternis zijn vervallen, in zekere zin in quarantaine worden gesteld, of ten dele worden uitgesloten van de communicatie met de grotere eenheden der schepping. En dit alles, zoals het ook op Urantia werkt, is een geestelijk defensieve reactie van de meerderheid der werelden, om zich zoveel mogelijk te vrijwaren van de afzondering die het gevolg zou zijn van de tot vervreemding leidende daden van een koppige, verdorven en opstandige minderheid.

3:1.11

Terwijl de Vader als een ouder al zijn zonen—alle persoonlijkheden—in zijn circuit opneemt, wordt zijn invloed in hen beperkt doordat hun afkomst zo ver afligt van de Tweede en de Derde Persoon der Godheid, en wordt zijn invloed groter naarmate zij bij het bereiken van hun bestemming deze niveaus naderen. Het feit van Gods tegenwoordigheid in het bewustzijn van een mens hangt af van de vraag of er in dit bewustzijn al dan niet een Vader-fragment, zoals de Geheimnisvolle Mentor, inwoont, maar zijn effectieve aanwezigheid wordt bepaald door de mate van medewerking die aan deze inwonende Richter wordt verleend door het bewustzijn waarin hij verblijft.

3:1.12

De schommelingen in de aanwezigheid van de Vader zijn niet te wijten aan de veranderlijkheid van God. De Vader trekt zich niet in afzondering terug omdat hij versmaad is: zijn liefde wordt niet aangetast door de wandaden van het schepsel. Het is veeleer zo dat zijn kinderen, die begiftigd zijn met het vermogen te kiezen (ten aanzien van hem), door het maken van die keuze rechtstreeks de graad en de grens van de goddelijke invloed van de Vader in hun eigen hart en ziel bepalen. De Vader heeft zichzelf vrijelijk aan ons gegeven, zonder beperking en zonder bevoorrechting. Hij kent geen aanzien van personen, planeten, stelsels of universa. In de sectoren der tijd bekleedt hij alleen de Paradijs-persoonlijkheden van God de Zevenvoudige, de scheppers van de eindige universa die zijn gelijken zijn, met onderscheidende eerbewijzen.


◄ 3:0
 
3:2 ►