◄ 195:2
Verhandeling 195
195:4 ►

Na Pinksteren

3. Onder het Romeinse Rijk

195:3.1

Na de consolidatie van de Romeinse politieke overheersing en na de verspreiding van het Christendom, hadden de Christenen één God, een groots religieus denkbeeld, maar geen rijk. De Graeco-Romeinen hadden een groot wereldrijk, maar geen God die dienst kon doen als religieus denkbeeld in een godsdienst voor het gehele rijk, en voor de geestelijke eenwording daarvan. De Christenen accepteerden het rijk, het rijk nam het Christendom aan. De Romeinen zorgden voor eenheid in het politieke bestuur, de Grieken voor eenheid in de cultuur en wetenschap; het Christendom voor eenheid in het religieuze denken en handelen.

195:3.2

Rome kwam de traditie van het nationalisme te boven door het imperiale universalisme, en maakte het voor het eerst in de geschiedenis mogelijk dat verschillende rassen en naties althans in naam één godsdienst aannamen.

195:3.3

Het Christendom raakte in de gunst in Rome in een tijd toen er grote strijd gaande was tussen de krachtige leer van de Stoïcijnen en de verlossingsbeloften van de mysteriën. Het Christendom kwam vol verkwikkende bemoediging en bevrijdende kracht tot een geestelijk hongerend volk, welks taal geen woord had voor ‘onbaatzuchtigheid.’

195:3.4

Het Christendom ontleende zijn grootste kracht aan de wijze waarop zijn gelovigen een leven van dienstbaarheid leidden, en zelfs aan de wijze waarop zij voor hun geloof stierven gedurende de vroege periode van de drastische vervolgingen.

195:3.5

Het onderricht over de liefde van Christus voor kinderen maakte spoedig een eind aan de wijdverbreide praktijk van het te vondeling leggen van ongewenste kinderen, in het bijzonder van zuigelingen.

195:3.6

De opzet van de Christelijke eredienst uit de begintijd werd grotendeels overgenomen van de Joodse synagoge, gemodificeerd door het Mithraïsche ritueel; later werd er veel heidense praal aan toegevoegd. De ruggegraat van de vroeg-Christelijke kerk bestond uit Griekse proselieten van het Judaïsme, die Christen geworden waren.

195:3.7

De tweede eeuw na Christus was de beste tijd in de hele wereldgeschiedenis voor een goede religie om vooruitgang te kunnen boeken in de Westerse wereld. In de eerste eeuw had het Christendom zich door strijd en compromissen voorbereid om wortel te kunnen schieten en zich snel te kunnen verbreiden. Het Christendom nam de keizer aan; later nam hij het Christendom aan. Dit was een grootse tijd voor de verbreiding van een nieuwe religie. Er was vrijheid van godsdienst; er werd overal vrij gereisd en er bestond vrijheid van denken.

195:3.8

De geestelijke stimulans door het in naam aanvaarden van het gehelleniseerde Christendom kwam te laat voor Rome om het reeds op gang gekomen zedelijke verval te voorkomen, of een compensatie te vormen voor de raciale achteruitgang die reeds vaste voet aan de grond had gekregen en steeds verder doorzette. De nieuwe religie was een culturele noodzaak voor het keizerlijke Rome, en het is buitengewoon betreurenswaardig dat het niet een middel tot geestelijke redding werd in bredere zin.

195:3.9

Zelfs een goede religie kon een groot keizerrijk niet behoeden voor de onvermijdelijke gevolgen van het gebrek aan persoonlijke participatie in regeringszaken, van al te veel paternalisme, te zware belastingen en grove misbruiken bij de inning daarvan, van een onevenwichtige handelsbalans met de Levant waardoor het goud wegvloeide, van verzotheid op amusement, van de Romeinse standaardisering, de degradatie van de vrouw, van slavernij en decadentie van het ras, van fysieke plagen, en een staatskerk die in zo sterke mate werd geïnstitutionaliseerd, dat zij welhaast geestelijk onvruchtbaar werd.

195:3.10

De toestand was echter niet zo slecht in Alexandrië. De scholen uit de begintijd bleven veel van het onderricht van Jezus vrijwaren voor compromissen. Pantaenus onderwees Clementinus en volgde daarna het voorbeeld van Natanael en ging in India Christus verkondigen. Hoewel be- paalde idealen van Jezus werden opgeofferd bij de opbouw van het Christendom, moet in alle bil- lijkheid worden vermeld, dat tegen het einde van de tweede eeuw praktisch alle grote denkers van de Grieks-Romeinse wereld Christen waren geworden. De overwinning was nagenoeg compleet.

195:3.11

Dit Romeinse Rijk bleef lang genoeg in stand om de overleving van het Christendom te verzekeren, zelfs toen het rijk was ineengestort. Maar wij hebben ons dikwijls afgevraagd wat er in Rome en in de wereld zou zijn gebeurd, indien het evangelie van het koninkrijk aanvaard zou zijn, in plaats van het Griekse Christendom.


◄ 195:2
 
195:4 ►