De apostelen hadden zich veertig dagen schuil gehouden. Deze dag was toevallig het Joodse Pinksterfeest, en er waren duizenden bezoekers uit alle delen der wereld in Jeruzalem. Velen waren speciaal voor dit feest gekomen, maar de meesten waren al sinds het Paasfeest in de stad. Nu kwamen deze bevreesde apostelen na hun weken van afzondering tevoorschijn en verschenen stoutmoedig in de tempel, waar zij de nieuwe boodschap van een verrezen Messias begonnen te prediken. En alle discipelen waren zich eveneens bewust dat zij een bepaalde nieuwe geestelijke gave van inzicht en kracht hadden ontvangen.
Omstreeks twee uur ging Petrus op dezelfde plek staan waar zijn Meester de laatste keer in deze tempel had geleerd, en hield de prediking waarin hij het hartstochtelijke beroep op zijn toehoorders deed, dat meer dan tweeduizend zielen won. De Meester was heengegaan, maar zij ontdekten plotseling dat dit verhaal over hem een sterke invloed uitoefende op de mensen. Geen wonder dat zij ertoe kwamen voort te gaan met de verkondiging van datgene wat een rechtvaardiging inhield van hun eerdere toewijding aan Jezus, en wat tegelijkertijd de mensen zo sterk verplichtte om in hem te geloven. Zes van de apostelen namen deel aan deze bijeenkomst: Petrus, Andreas, Jakobus, Johannes, Filippus, en Matteüs. Zij spraken ruim anderhalf uur en brachten hun boodschap in het Grieks, Hebreeuws, en Aramees, en zelfs ook nog enkele woorden in andere talen die ze een beetje konden spreken.
De leiders der Joden stonden versteld van de stoutmoedigheid van de apostelen, maar zij durfden hen niet lastig te vallen vanwege het grote aantal mensen dat hun verhaal geloofde.
Tegen half vijf volgden meer dan tweeduizend nieuwe gelovigen de apostelen naar het badwater Siloam, waar Petrus, Andreas, Jakobus en Johannes hen doopten in de naam van de Meester. Het was al donker toen zij klaar waren met het dopen van deze menigte.
Pinksteren was het grote feest van de doop, de tijd om de proselieten der poorte, de niet-Joden die begeerden Jahweh te dienen, in de gemeenschap op te nemen. Het was daarom des te gemakkelijker voor een groot aantal Joden zowel als gelovige niet-Joden om zich op deze dag te laten dopen. Hiermee maakten zij zich geenszins los van het Joodse geloof. Zelfs nog enige tijd hierna vormden zij die in Jezus geloofden, een secte binnen het Judaïsme. Zij allen, ook de apostelen, waren nog steeds trouw aan de essentiële eisen van het Joodse ceremoniële stelsel.