De apostelen wilden niet dat Jezus hen zou verlaten; daarom hadden ze al zijn uitlatingen over zijn sterven gebagatelliseerd, en evenzo zijn beloften om weer te verrijzen. Ze verwachtten de opstanding niet zoals deze plaatsvond, en ze weigerden erin te geloven totdat ze geconfronteerd werden met dwingende, onweerlegbare tekenen, en het absolute bewijs van hun eigen ervaring.
Toen de apostelen weigerden het verslag te geloven van de vijf vrouwen die beweerden dat ze Jezus hadden gezien en met hem hadden gesproken, keerde Maria Magdalena terug naar het graf, en de anderen gingen terug naar het huis van Jozef, waar ze hun ervaringen meedeelden aan diens dochter en de andere vrouwen. En de vrouwen geloofden wat zij vertelden. Kort na zes uur gingen de dochter van Jozef van Arimatea en de vier vrouwen die Jezus hadden gezien, naar het huis van Nikodemus, waar ze al deze gebeurtenissen verhaalden aan Jozef, Nikodemus, David Zebedeüs en de andere mannen die daar bijeen waren. Nikodemus en de anderen trokken hun verhaal in twijfel, betwijfelden of Jezus uit de dood verrezen was; zij veronderstelden dat de Joden het lichaam hadden weggehaald. Jozef en David waren wel genegen het bericht te geloven, zozeer dat zij zich naar buiten haastten om het graf te onderzoeken, en zij vonden alles zoals de vrouwen het hadden beschreven. En zij waren de laatsten die de grafspelonk zo te zien kregen, want om half acht zond de hogepriester de kapitein van de tempelwacht naar het graf om de grafdoeken te verwijderen. De kapitein wikkelde alle doeken in het linnen laken en wierp ze naar beneden over een steile rots daar in de buurt.
David en Jozef gingen onmiddellijk van het graf naar het huis van Elija Marcus, waar ze in de bovenzaal een bespreking hadden met de tien apostelen. Johannes Zebedeüs was de enige die er enigszins toe overhelde te geloven dat Jezus uit de dood was verrezen. Petrus had eerst ook geloofd, maar toen hij de Meester niet aantrof, begon hij ernstig te twijfelen. Ze waren alleen bereid te geloven dat de Joden het lichaam hadden weggenomen. David had geen lust om met hen te redetwisten, maar toen hij wegging, zei hij: ‘Jullie zijn de apostelen, en jullie zouden deze dingen moeten begrijpen. Ik wil niet met jullie twisten, maar ik ga nu terug naar het huis van Nikodemus, waar ik met de koeriers heb afgesproken om deze morgen bij elkaar te komen, en wanneer ze er allemaal zijn, zal ik hen met hun laatste boodschap uitzenden, als herauten van de opstanding van de Meester. Ik heb de Meester horen zeggen dat hij, als hij zou sterven, op de derde dag zou opstaan, en ik geloof hem.’ Na deze woorden tot de terneergeslagen, troosteloze ambassadeurs van het koninkrijk, nam David, de man die zichzelf had aangesteld als hoofd van de verbindings- en inlichtingendienst, afscheid van de apostelen. Toen hij de bovenzaal uitliep om naar buiten te gaan, liet hij de buidel van Judas, met de geldmiddelen van de apostelen, in de schoot van Matteüs Levi vallen.
Om ongeveer half tien arriveerde de laatste van de zesen-twintig koeriers van David bij het huis van Nikodemus. David riep hen meteen bijeen op de ruime binnenplaats en sprak hen als volgt toe:
‘Mannen, broeders, al deze tijd hebben jullie mij gediend volgens de eed die jullie mij en elkaar hebt gezworen, en ik roep jullie tot getuige dat ik jullie nog nooit met verkeerde informatie heb uitgestuurd. Ik sta nu op het punt jullie voor de laatste maal uit te zenden als vrijwillige boodschappers van het koninkrijk en hierbij onthef ik jullie van jullie eed en ontbind daarmee het koerierskorps. Mannen, ik verklaar hierbij dat wij ons werk ten einde hebben gebracht. De Meester heeft geen behoefte meer aan sterfelijke boodschappers: hij is uit de dood verrezen. Hij zei ons, voordat ze hem arresteerden, dat hij zou sterven en op de derde dag weer zou opstaan. Ik heb het graf gezien—het is leeg. Ik heb gesproken met Maria Magdalena en vier andere vrouwen die met Jezus hebben gesproken. Ik ontbind nu jullie groep, zeg jullie vaarwel en zend jullie uit naar jullie respectieve bestemmingen, en de boodschap die jullie gelovigen zult overbrengen is: “Jezus is verrezen uit de dood; het graf is leeg.”’
De meeste aanwezigen probeerden David over te halen dit niet te doen. Hij was echter niet te beïnvloeden. Toen trachtten zij de boodschappers ervan af te brengen, maar die wilden geen acht slaan op deze woorden van twijfel. En dus gingen op deze zondagmorgen, kort voor tien uur, de zesentwintig lopers erop uit als de eerste herauten van het machtige waarheidsfeit van de opgestane Jezus. En zij gingen met deze opdracht op weg zoals ze zo dikwijls met andere opdrachten op weg waren gegaan, in gehoorzaamheid aan hun eed aan David Zebedeüs en aan elkaar. Deze mannen hadden een groot vertrouwen in David. Ze vertrokken met deze opdracht zonder zelfs maar te blijven wachten om te kunnen praten met degenen die Jezus hadden gezien: zij geloofden David op zijn woord. De meesten van hen geloofden wat David hun had verteld, en zelfs degenen die nog enigszins twijfelden, brachten de boodschap even zeker en even vlug over.
De apostelen, het geestelijke korps van het koninkrijk, zijn deze dag bijeen in de bovenzaal waar zij vrees en twijfel aan de dag leggen, terwijl deze leken, de vertegenwoordigers van de eerste poging tot socialisering van ’s Meesters evangelie van de broederschap der mensen, op last van hun onbevreesde, doortastende leider erop uitgaan om de verrezen Heiland van een hele wereld en een heel universum te verkondigen. En zij gaan deze gedenkwaardige dienst verlenen, nog voordat zijn uitverkoren vertegenwoordigers bereid zijn zijn woord te geloven of het bewijs van ooggetuigen te aanvaarden.
Deze zesentwintig mannen werden uitgestuurd naar het huis van Lazarus in Betanië en naar alle centra van gelovigen, van Berseba in het zuiden, tot Damascus en Sidon in het noorden, en van Filadelfia in het oosten, tot Alexandrië in het westen.
Toen David afscheid had genomen van zijn broeders, ging hij naar het huis van Jozef om zijn moeder te halen, en vervolgens liepen zij de stad uit naar Betanië, om zich bij de familie van Jezus te voegen die daar in afwachting verkeerde. David bleef in Betanië bij Marta en Maria, totdat zij hun aardse bezittingen van de hand gedaan hadden, en hij vergezelde hen ook op hun reis toen zij naar Lazarus in Filadelfia gingen.
Ongeveer een week nadien bracht Johannes Zebedeüs Maria, de moeder van Jezus, naar zijn huis in Betsaïda. Jakobus, de oudste broer van Jezus, bleef bij zijn familie in Jeruzalem. Ruth bleef in Betanië bij de zusters van Lazarus. De rest van Jezus’ familie keerde terug naar Galilea. In het begin van juni, de dag na zijn huwelijk met Ruth, de jongste zuster van Jezus, vertrok David Zebedeüs met Marta en Maria uit Betanië naar Filadelfia.