Hoewel het vroeg in het seizoen was voor een dergelijk verschijnsel, raakte de hemel kort na twaalf uur verduisterd tengevolge van fijn zand in de lucht. De mensen van Jeruzalem wisten dat dit betekende dat er een van de zandstormen in aantocht was, die worden veroorzaakt door hete wind uit de Arabische woestijn. Nog vóór één uur was de hemel reeds zo donker, dat de zon niet meer te zien was. Wie er nog van de menigte was gebleven, haastte zich terug naar de stad. Toen de Meester korte tijd later zijn leven neerlegde, was dat in de tegenwoordigheid van nog geen dertig mensen—alleen de dertien Romeinse soldaten en een groep van ongeveer vijftien gelovigen. Deze gelovigen waren allen vrouwen, op twee na, te weten Judas, de broer van Jezus, en Johannes Zebedeüs die kort voordat de Meester de laatste adem uitblies, naar de plaats van de kruisiging was teruggekeerd.
Even na één uur, in de toenemende duisternis van de felle zandstorm, begon Jezus zijn menselijke bewustzijn te verliezen. Zijn laatste woorden van ontferming, vergeving en aansporing waren gesproken. Zijn laatste wens, die de zorg voor zijn moeder betrof, was geuit. In dit uur van de naderende dood nam het menselijke bewustzijn van Jezus zijn toevlucht tot het opzeggen van vele passages uit de Hebreeuwse geschriften, vooral de Psalmen. De laatste bewuste gedachte van de menselijke Jezus betrof het innerlijk opzeggen van een gedeelte van het Boek der Psalmen dat thans bekend is als de twintigste, eenentwintigste en tweeëntwintigste Psalm. Hoewel hij zijn lippen vaak bewoog terwijl hem deze passages, die hij zo goed van buiten kende, door het hoofd gingen, was hij te zwak om de woorden uit te spreken. Slechts een paar maal konden de omstanders enkele woorden opvangen, zoals: ‘Ik weet dat de Heer zijn gezalfde zal redden,’ ‘Uw hand zal al mijn vijanden weten te vinden,’ en ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten?’ Jezus betwijfelde geen ogenblik ook maar in het minst of hij wel overeenkomstig de wil van de Vader geleefd had, hij betwijfelde nu ook geen moment dat hij zijn leven in het vlees neerlegde overeenkomstig de wil van zijn Vader. Hij had niet het gevoel dat de Vader hem had verlaten: in zijn vervagende bewustzijn reciteerde hij alleen maar vele Schriftgedeelten, waaronder deze tweeëntwintigste Psalm, die begint met de woorden: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten?’ En dit was toevallig één van de drie gedeelten die voldoende duidelijk werden uitgesproken om door de omstanders gehoord te kunnen worden.
De sterveling Jezus deed zijn laatste verzoek aan zijn medemensen rond half twee, toen hij voor de tweede maal zei: ‘Mij dorst,’ waarna dezelfde kapitein van de wacht zijn lippen opnieuw bevochtigde met dezelfde spons, gedrenkt in de zure wijn die in die dagen gewoonlijk azijn werd genoemd.
De zandstorm nam in hevigheid toe en de hemel werd steeds donkerder. Toch bleven de soldaten en de kleine groep gelovigen ter plekke. De soldaten zaten gehurkt bij het kruis, ineengedoken om zich tegen het snijdende zand te beschermen. De moeder van Johannes en de anderen keken van een afstand toe, op een plek waar zij enigszins beschut waren door een overhangende rots. Toen de Meester ten slotte de laatste adem uitblies, waren aan de voet van zijn kruis aanwezig: Johannes Zebedeüs, zijn broer Judas, zijn zuster Ruth, Maria Magdalena, en Rebekka die vroeger in Sepforis woonde.
Het was even vóór drie uur toen Jezus met luide stem uitriep: ‘Het is volbracht! Vader, in uw handen beveel ik mijn geest.’ Nadat hij dit gezegd had, boog hij zijn hoofd en gaf de levensstrijd op. Toen de Romeinse hoofdman zag hoe Jezus stierf, sloeg hij zich op de borst en zei: ‘Dit was voorwaar een rechtvaardig mens; hij moet waarlijk een Zoon van God geweest zijn.’ En vanaf dat uur begon hij in Jezus te geloven.
Jezus stierf koninklijk—zoals hij ook had geleefd. Hij kwam openlijk voor zijn koningschap uit en bleef deze gehele tragische dag meester van de situatie. Hij ging vrijwillig zijn smadelijke dood in, nadat hij voor de veiligheid van zijn apostelen had gezorgd. Hij beteugelde wijselijk de heftigheid van Petrus, die tot moeilijkheden geleid zou hebben en zorgde ervoor dat Johannes dichtbij hem kon blijven tot aan het einde van zijn sterfelijke bestaan. Hij openbaarde zijn ware natuur aan het moordzuchtige Sanhedrin en herinnerde Pilatus aan de bron van zijn soevereine gezag als Zoon van God. Hij ging op weg naar Golgota, zijn eigen kruishout dragend, en beëindigde zijn liefdevolle zelfschenkingsleven door zijn geest, die hij als sterveling had verworven, in handen te geven van de Vader in het Paradijs. Na zulk een leven—en bij zo’n sterven—kon de Meester naar waarheid zeggen: ‘Het is volbracht’.
Omdat dit de dag was van voorbereiding voor zowel het Paasfeest als de Sabbat, wilden de Joden de drie lichamen niet openlijk op Golgota laten hangen. Daarom gingen zij naar Pilatus met het verzoek de benen van deze drie mannen te laten breken en een einde te maken aan hun leven, zodat ze van hun kruis konden worden afgenomen en nog vóór zonsondergang in de grafkuilen voor misdadigers geworpen konden worden. Toen Pilatus dit verzoek vernam, zond hij direct drie soldaten om hun de benen te breken en een einde te maken aan het leven van Jezus en de beide struikrovers.
Toen deze soldaten op Golgota aankwamen, voerden zij hun opdracht uit bij de beide dieven, maar zeer tot hun verwondering zagen zij dat Jezus reeds dood was. Om echter zeker te zijn van zijn dood, doorboorde één van de soldaten de linkerzijde van Jezus met zijn speer. Hoewel degenen die de kruisdood moesten ondergaan gewoonlijk zelfs wel twee of drie dagen in leven bleven, maakte de overweldigende emotionele foltering en het intense geestelijke lijden van Jezus in iets minder dan vijf en een half uur een einde aan zijn leven als sterveling in het vlees.