◄ 187:1
Verhandeling 187
187:3 ►

De kruisiging

2. De kruisiging

187:2.1

De soldaten bonden eerst de armen van de Meester met koorden vast tegen de dwarsbalk en nagelden daarna zijn handen aan het hout. Toen zij de dwarsbalk omhoog hadden gehesen langs de staande balk van het kruis, en zij deze daaraan stevig hadden vastgespijkerd, bonden en nagelden zij zijn voeten aan het hout, waarbij zij één lange nagel gebruikten om beide voeten te doorboren. De staande balk had een grote pen die op de juiste hoogte was aangebracht en als een soort zadel diende om het lichaamsgewicht te ondersteunen. Het kruis was niet hoog, de voeten van de Meester bevonden zich slechts ongeveer één meter boven de grond. Daardoor kon hij alles horen wat er honend over hem gezegd werd en kon hij duidelijk de gelaatsuitdrukking zien van allen die zo onnadenkend de spot met hem dreven. En ook konden de aanwezigen gemakkelijk alles horen wat Jezus zei in die uren van langgerekte marteling en langzaam sterven.

187:2.2

Het was de gewoonte om degenen die gekruisigd moesten worden te ontdoen van alle kleding, maar omdat de Joden ernstig bezwaar hadden tegen het publiekelijk vertonen van het naakte menselijke lichaam, zorgden de Romeinen bij alle kruisigingen in Jeruzalem voor een passende lendendoek. Aldus werd ook Jezus, nadat hem zijn kleren afgenomen waren, deze doek omgedaan vóór hij aan het kruis werd genageld.

187:2.3

De methode van kruisiging werd gebruikt als een wrede, langgerekte bestraffing, waarbij het slachtoffer soms pas na enkele dagen overleed. Een aanzienlijk deel van de inwoners van Jeruzalem was fel tegen kruisigingen gekant, en er bestond een genootschap van Joodse vrouwen dat altijd een afgevaardigde naar de kruisigingen zond met het doel het slachtoffer wijn met een verdovend middel aan te bieden, en zo zijn lijden te verzachten. Maar toen Jezus de verdovende wijn proefde, weigerde hij deze te drinken, hoe dorstig hij ook was. De Meester verkoos zijn menselijke bewustzijn tot het allerlaatst te behouden. Hij wenste de dood, zelfs in deze wrede en onmenselijke vorm, tegemoet te treden en te overwinnen door zich vrijwillig te onderwerpen aan de volle menselijke ervaring.

187:2.4

Voordat Jezus aan het kruis werd genageld, waren de beide struikrovers reeds aan hun kruisen gehangen, waarbij zij voortdurend vloekten en op hun beulen spuwden. Toen Jezus op de dwarsbalk werd vastgenageld, waren zijn enige woorden: ‘Vader, vergeef hen, want zij weten niet wat ze doen.’ Hij had niet zo’n mededogende en liefderijke voorspraak voor zijn beulen kunnen zijn, indien zulke gedachten van liefdevolle toewijding niet de drijfveer van zijn hele leven van onbaatzuchtige dienstbaarheid waren geweest. De ideeën, motieven, en verlangens van een heel leven komen bij een crisis openlijk tot uiting.

187:2.5

Toen de Meester was opgehesen op het kruis, spijkerde de kapitein boven zijn hoofd het opschrift dat in drie talen luidde: ‘Jezus van Nazaret, de Koning der Joden.’ De Joden waren woedend over deze vermeende belediging. Pilatus echter was geërgerd door hun ongepaste optreden; hij voelde zich geïntimideerd en vernederd, en op deze kleingeestige manier nam hij wraak. Hij had ook kunnen schrijven: ‘Jezus, een opstandeling.’ Hij wist echter heel goed dat deze Joden in Jeruzalem alleen al de naam Nazaret verachtten, en hij was vastbesloten hen op deze wijze te vernederen. Hij wist dat zij ook diep gekrenkt zouden zijn als ze zagen dat deze terechtgestelde Galileeër ‘De Koning der Joden’ genoemd werd.

187:2.6

Velen van de Joodse leiders spoedden zich naar Golgota toen ze hoorden hoe Pilatus trachtte hen belachelijk te maken door dit opschrift op het kruis van Jezus te plaatsen, maar zij waagden het niet te proberen het opschrift weg te halen, omdat de Romeinse soldaten op wacht stonden. Nu ze de betiteling niet weg konden nemen, mengden deze leiders zich onder de menigte en deden zij al het mogelijke om de mensen aan te zetten tot hoon en spot, opdat maar niemand serieus aandacht zou schenken aan het opschrift.

187:2.7

De Apostel Johannes, Maria, de moeder van Jezus, Ruth en Judas arriveerden ter plaatse juist toen Jezus was opgehesen naar zijn positie op het kruis en juist toen de kapitein het opschrift boven het hoofd van de Meester vastspijkerde. Johannes was de enige van de elf apostelen die de kruisiging bijwoonde, en zelfs hij was niet de gehele tijd aanwezig omdat hij zich naar Jeruzalem had gespoed om zijn moeder en haar vrienden te halen, kort nadat hij Jezus’ moeder naar de plaats van de kruisiging had gebracht.

187:2.8

Toen Jezus zijn moeder zag, met Johannes en zijn broer en zuster, glimlachte hij, maar zei niets. Onderwijl hadden de vier soldaten die aangewezen waren om de kruisiging van de Meester uit te voeren, zijn kleding, zoals gebruikelijk was, onderling verdeeld, één nam de sandalen, één de hoofddoek, één de gordel, en de vierde nam de mantel. De tuniek, het naadloze kleed dat tot even boven de knieën reikte, bleef aldus over om in vieren gesneden te worden, maar toen de soldaten zagen welk een ongewoon kledingstuk het was, besloten ze erom te loten. Jezus keek op hen neer terwijl zij zijn kleren verdeelden, en de onnadenkende menigte beschimpte hem.

187:2.9

Het was goed dat de Romeinse soldaten zich de kleding van de Meester toeëigenden, anders zouden zijn volgelingen, indien zij de kleren in hun bezit zouden hebben verkregen, in de verleiding zijn gekomen hun toevlucht te nemen tot het bijgelovig vereren van relikwieën. De Meester wilde dat zijn volgelingen niets materieels zouden hebben dat zij met zijn leven op aarde in verband konden brengen. Hij wilde de mensheid alleen de herinnering nalaten aan een mensenleven dat gewijd was aan het hoge geestelijke ideaal van het doen van de wil van de Vader.


◄ 187:1
 
187:3 ►