◄ 186:4
Verhandeling 186
187:0 ►

Kort voor de kruisiging

5. De dood van Jezus in verband met het Pascha

186:5.1

Er bestaat geen rechtstreeks verband tussen de dood van Jezus en het Joodse Pascha. Inderdaad legde de Meester zijn leven in het vlees af op deze dag, de dag van voorbereiding voor het Joodse Pascha, en ongeveer op het uur dat de Paaslammeren in de tempel geofferd werden. Deze samenloop van omstandigheden vormt echter geenszins een aanduiding dat de dood van de Zoon des Mensen op aarde enigerlei verband houdt met het Joodse stelsel van offeranden. Jezus was een Jood, maar als de Zoon des Mensen was hij een sterveling van alle gebieden. De gebeurtenissen die reeds verhaald zijn en die de voorbereiding vormen voor dit uur waarin de Meester gekruisigd zal worden, zijn voldoende om aan te geven dat zijn dood omstreeks deze tijd een zuiver natuurlijke, door mensen bewerkte gebeurtenis was.

186:5.2

Het was de mens, en niet God, die het plan voor de dood van Jezus op het kruis heeft gesmeed en uitgevoerd. Weliswaar heeft de Vader geweigerd tussenbeide te komen in de loop van de menselijke gebeurtenissen op Urantia, maar de Vader in het Paradijs heeft de dood van zijn Zoon, zoals deze op aarde ten uitvoer is gebracht, niet bevolen, gevraagd, of geëist. Het is een feit dat Jezus zich vroeg of laat op een of andere wijze van zijn sterfelijke lichaam, zijn incarnatie in het vlees, zou hebben moeten ontdoen, maar hij had die taak op talloze manieren kunnen volbrengen zonder aan het kruis, tussen twee dieven, te sterven. Dit alles was het werk van de mens, niet van God.

186:5.3

Ten tijde van zijn doop had de Meester zich reeds de methode eigen gemaakt van de vereiste ervaring op aarde en in het vlees, die noodzakelijk was om zijn zevende en laatste zelfschenking aan zijn universum te voltooien. Precies op dat moment had Jezus zijn plicht op aarde gedaan. Het hele leven dat hij daarna leidde, en zelfs de manier waarop hij stierf, was een zuiver persoonlijk dienstbetoon zijnerzijds, ten behoeve van het welzijn en de verheffing van zijn sterfelijke schepselen op deze wereld en op andere werelden.

186:5.4

Het evangelie, het goede nieuws dat de sterfelijke mens door geloof zich geest-bewust kan worden dat hij een zoon van God is, hangt niet af van de dood van Jezus. Het is zeker waar dat de dood van de Meester enorme luister heeft bijgezet aan dit hele evangelie van het koninkrijk, maar zijn leven heeft dat nog meer gedaan.

186:5.5

Al hetgeen de Zoon des Mensen op aarde heeft gezegd of gedaan, heeft aan de leer van het zoonschap bij God en van de broederschap der mensen veel schoonheid toegevoegd, maar deze essentiële betrekkingen tussen God en de mensen zijn inherent aan de universum-feiten van Gods liefde voor zijn schepselen en de ingeboren barmhartigheid van de goddelijke Zonen. Deze ontroerende en goddelijk schone betrekkingen tussen de mens en zijn Maker, op deze wereld en op alle werelden in het ganse universum van universa, hebben in alle eeuwigheid bestaan; deze zijn dan ook in geen enkel opzicht afhankelijk van deze periodieke zelfschenkingsrollen van de Schepper-Zonen van God, die aldus de natuur en gelijkenis van hun geschapen denkende wezens aannemen als een deel van de prijs die zij moeten betalen om definitief de onbeperkte soevereiniteit over hun respectieve plaatselijke universa te winnen.

186:5.6

De Vader in de hemel had de sterfelijke mensen op aarde evenzeer lief vóór het leven en sterven van Jezus op Urantia, als na dit transcendente blijk van het deelgenootschap van de mens en God. Deze machtige verrichting, de incarnatie van de God van Nebadon als een mens op Urantia, kon de eigenschappen van de eeuwige, oneindige en universele Vader niet uitbreiden, maar zij heeft wel alle andere bestuurders en schepselen van het universum Nebadon verrijkt en verlicht. Ofschoon de Vader in de hemel ons niet meer liefheeft vanwege deze schenking van Michael, doen alle andere hemelse denkende wezens dit wel. En dit is omdat Jezus niet alleen een openbaring van God heeft geschonken aan de mensen, maar ook een nieuwe openbaring van de mens heeft geschonken aan de Goden en aan de hemelse denkende wezens in het universum van universa.

186:5.7

Jezus staat niet op het punt te sterven als een zoenoffer voor zonden. Hij gaat niet boeten voor de aangeboren morele schuld van het menselijk geslacht. Het mensdom draagt niet zulk een raciale schuld voor God. Schuld is zuiver een zaak van persoonlijke zonde en wetende, opzettelijke rebellie tegen de wil van de Vader en het bestuur van zijn Zonen.

186:5.8

Zonde en rebellie hebben niets te maken met het fundamentele zelfschenkingsplan van de Paradijs-Zonen van God, al lijkt het ons toe dat het bergingsplan wel een voorlopig aspect is van het schenkingsplan.

186:5.9

De redding van God voor de stervelingen op Urantia zou even doeltreffend en onfeilbaar zeker zijn geweest indien Jezus niet ter dood was gebracht door de wrede handen van onwetende stervelingen. Indien de Meester gunstig zou zijn ontvangen door de stervelingen op aarde, en van Urantia was weggegaan door zijn leven in het vlees vrijwillig af te leggen, zou het feit van de liefde van God en de barmhartigheid van de Zoon—het feit van het zoonschap bij God—hierdoor in geen enkel opzicht anders zijn geworden. Gij stervelingen zijt zonen van God, en er is maar één ding nodig om die waarheid tot een feit te maken in uw persoonlijke ervaring, en dat is uw uit de geest geboren geloof.


◄ 186:4
 
Verhandeling 187 ►
 

Nederlandse vertaling © Stichting Urantia. Alle rechten voorbehouden.