Toen de wachters Jezus hadden teruggebracht naar Pilatus, ging deze naar buiten op het bordes van het praetorium waar zijn rechterstoel was neergezet, en na de overpriesters en leden van het Sanhedrin bijeengeroepen te hebben, zei hij tot hen: ‘Ge hebt deze man voor mij gebracht onder beschuldiging dat hij het volk corrumpeert, het betalen van belasting verbiedt, en er aanspraak op maakt de koning der Joden te zijn. Ik heb hem verhoord en kan hem niet schuldig bevinden aan deze tenlastelegging. In feite vind ik geen schuld in hem. Daarop heb ik hem naar Herodes gezonden en de viervorst moet tot dezelfde conclusie zijn gekomen, want hij heeft hem naar ons teruggestuurd. Voorwaar, deze man heeft niets gedaan waarvoor hij verdient te sterven. Indien gij nog steeds van mening zijt dat hij getuchtigd moet worden, ben ik bereid hem te laten kastijden vóór ik hem vrijlaat.’
Juist toen de Joden schreeuwend wilden gaan protesteren tegen het vrijlaten van Jezus, kwam een grote menigte mensen naar het praetorium opzetten met het doel om Pilatus te vragen een gevangene vrij te laten ter ere van het Paasfeest. Al een tijd lang was het de gewoonte van de Romeinse gouverneurs geweest om het gewone volk op het Paasfeest een gevangene of veroordeelde te laten uitkiezen aan wie gratie werd verleend. En nu deze schare bij hem kwam om te verzoeken om de vrijlating van een gevangene, en Jezus nog kort geleden zeer in de gunst had gestaan bij de menigten, kwam de gedachte bij Pilatus op dat hij zich misschien uit zijn benarde positie kon redden door deze groep voor te stellen dat, aangezien Jezus nu gevangen was en voor zijn rechterstoel stond, hij deze man uit Galilea zou vrijlaten als teken van goede wil op het Paasfeest.
Terwijl de menigte de trappen naar het bordes opdrong, hoorde Pilatus de naam van een zekere Barabbas roepen. Barabbas was een berucht politiek agitator, een roofmoordenaar, de zoon van een priester, en kortgeleden op heterdaad betrapt en in hechtenis genomen wegens roof en moord op de weg naar Jericho. Deze man was ter dood veroordeeld, en zijn vonnis zou voltrokken worden zodra de feestelijkheden van Pasen voorbij waren.
Pilatus stond op en legde de menigte uit dat Jezus voor hem was geleid door de overpriesters die hem op bepaalde aanklachten ter dood wilden laten brengen, en dat hijzelf van mening was dat deze man niet verdiende te sterven. Pilatus zei: ‘Daarom vraag ik u, wie verkiest gij dat ik vrijlaat, deze Barabbas, de moordenaar, of deze Jezus uit Galilea?’ Toen Pilatus aldus had gesproken, schreeuwden de overpriesters en leden van het Sanhedrin zo luid ze konden: ‘Barabbas, Barabbas!’ En toen het volk zag dat de overpriesters van plan waren Jezus ter dood te laten brengen, namen zij spoedig deel aan het getier om zijn leven, en schreeuwden luid dat Barabbas vrijgelaten moest worden.
Enkele dagen tevoren had deze menigte met ontzag tegen Jezus opgezien, maar de massa keek niet op tegen een man die er aanspraak op had gemaakt de Zoon van God te zijn en zich nu in handen van de overpriesters en oversten bevond, een man die voor Pilatus terecht moest staan en tegen wie de doodstraf werd geëist. Jezus kon wel een held zijn in de ogen van het gewone volk toen hij de geldwisselaars en handelaren uit de tempel verjoeg, maar niet toen hij een zich niet verzettende gevangene was in handen van zijn vijanden, en terechtstond voor een kwestie waarmee zijn leven was gemoeid.
Pilatus werd boos toen hij zag hoe de overpriesters om gratie tierden voor een beruchte moordenaar, en om het bloed van Jezus riepen. Hij zag hun boosaardigheid en haat, en bespeurde hun vooroordeel en afgunst. Daarom zei hij tot hen: ‘Hoe kunt ge het leven van een moordenaar verkiezen boven het leven van deze man, wiens ergste misdrijf is dat hij zich figuurlijk de koning der Joden noemt?’ Maar dit was geen verstandige opmerking van Pilatus. De Joden waren een trots volk, dat nu wel onderworpen was aan het politieke juk van de Romeinen, maar dat hoopte op de komst van de Messias die hen met groot vertoon van macht en heerlijkheid uit de heidense slavernij zou verlossen. Zij namen het Pilatus ernstig kwalijk, ernstiger dan hij kon beseffen, dat hij impliceerde dat deze zachtaardige leraar van vreemde leerstellingen, die nu gearresteerd was en beschuldigd werd van misdaden waarop de doodstraf stond, ‘de koning der Joden’ genoemd moest worden. Zij beschouwden deze opmerking als een belediging van alles wat zij als heilig en eervol zagen in hun bestaan als natie, en daarom schreeuwden zij allen luid om de vrijlating van Barabbas en de dood van Jezus.
Pilatus wist dat Jezus onschuldig was aan hetgeen hem ten laste werd gelegd, en indien hij een rechtvaardig en moedig rechter was geweest, zou hij hem vrijgesproken en vrijgelaten hebben. Hij was echter bang deze boze Joden te trotseren, en terwijl hij aarzelde zijn plicht te doen, kwam er een boodschapper aangelopen die hem een verzegeld bericht overhandigde van zijn vrouw, Claudia.
Pilatus gaf de schare die zich voor hem had verzameld te kennen dat hij de mededeling die hij zojuist had ontvangen wilde lezen alvorens verder te gaan met de zaak die aan de orde was. Toen Pilatus de brief van zijn vrouw had geopend, las hij: ‘Ik zou je dringend willen vragen je niet in te laten met de zaak van deze onschuldige, rechtvaardige man die Jezus wordt genoemd. Ik heb vannacht in een droom veel geleden omwille van hem.’ Dit bericht van Claudia bracht Pilatus niet alleen ernstig van streek, waardoor er vertraging ontstond in de rechtspraak, maar helaas gaf het de Joodse oversten ook ruimschoots de gelegenheid om zich vrijelijk tussen het volk te begeven en de mensen aan te sporen te roepen om de vrijlating van Barabbas en met alle geweld de kruisiging van Jezus te eisen.
Ten slotte nam Pilatus de oplossing van het probleem waarmee hij zich geconfronteerd zag, weer ter hand door het gemengde gezelschap van Joodse oversten en de om gratie verzoekende menigte te vragen: ‘Wat zal ik doen met hem die de koning der Joden genoemd wordt?’ En zij riepen allen eenstemmig: ‘Kruisig hem! Kruisig hem!’ De eenstemmigheid van deze eis van de gemengde menigte schokte en alarmeerde Pilatus, de onrechtvaardige en door vrees bevangen rechter.
Daarop zei Pilatus nogmaals: ‘Waarom wilt ge deze man kruisigen? Wat voor kwaads heeft hij gedaan? Wie wil naar voren komen en tegen hem getuigen?’ Maar toen zij Pilatus deze woorden ter verdediging van Jezus hoorden spreken, riepen zij alleen maar harder: ‘Kruisig hem! Kruisig hem!’
Toen deed Pilatus wederom een beroep op hen inzake de vrijlating van de Pascha-gevangene, zeggende: ‘Nogmaals vraag ik u, welke van deze gevangenen zal ik u vrijlaten op dit moment, ten tijde van uw Pascha?’ En opnieuw schreeuwde de menigte: ‘Geef ons Barabbas!’
Daarop zei Pilatus: ‘Indien ik de moordenaar Barabbas vrijlaat, wat zal ik dan met Jezus doen?’ En de menigte schreeuwde nogmaals eenstemmig: ‘Kruisig hem! Kruisig hem!’
Dit aanhoudende getier van de massa, onder rechtstreekse aanvoering van de overpriesters en de raadsleden van het Sanhedrin, was een verschrikking voor Pilatus; niettemin besloot hij om althans nog één keer te proberen de menigte tevreden te stellen en Jezus te redden.