◄ 183:2
Verhandeling 183
183:4 ►

Het verraad en de inhechtenis-neming van Jezus

3. De inhechtenisneming van de Meester

183:3.1

Toen deze compagnie gewapende soldaten en tempelwachters met hun toortsen en lantaarns de hof naderde, stapte Judas flink door zodat hij de troep een eindje vóór kwam om zodoende in de gelegenheid te zijn Jezus snel te identificeren, zodat degenen die hem in hechtenis kwamen nemen, gemakkelijk de hand op hem konden leggen voordat zijn metgezellen zich konden verzamelen om hem te verdedigen. Er was ook nog een andere reden waarom Judas de vijanden van de Meester een eindje vooruit wilde zijn: hij dacht dat het dan zou kunnen lijken alsof hij eerder dan de soldaten op het toneel verscheen, zodat de apostelen en de anderen die bij Jezus waren, misschien geen direct verband zouden leggen tussen hem en de gewapende wachters die hem op korte afstand volgden. Judas had zelfs bedacht het te doen voorkomen alsof hij zich gehaast had hen te waarschuwen dat degenen die Jezus gevangen kwamen nemen in aantocht waren, maar dit plan werd verijdeld door de vernietigende wijze waarop Jezus de verrader begroette. Ofschoon de Meester vriendelijk tot Judas sprak, begroette hij hem als een verrader.

183:3.2

Zodra Petrus, Jakobus en Johannes met ongeveer dertig anderen uit het kamp de gewapende troep mannen zagen naderen, die met toortsen in de hand boven rond de heuvel kwamen, beseften zij dat deze soldaten Jezus kwamen arresteren en zij stormden allen de heuvel af naar de plek van de olijfpers, waar de Meester eenzaam in het maanlicht zat. Terwijl de compagnie soldaten van de ene kant naderde, kwamen de drie apostelen en hun metgezellen van de andere kant aangerend. Toen Judas snel naar voren stapte om de Meester aan te spreken, hielden de twee groepen stil en gingen niet verder; de Meester bevond zich tussen hen in en Judas stond op het punt hem de verraderlijke kus op het voorhoofd te drukken.

183:3.3

De verrader had gehoopt dat hij, nadat hij de wachters naar Getsemane geleid had, hun alleen maar Jezus zou behoeven aan te wijzen, of hoogstens de belofte zou behoeven na te komen om hem met een kus te begroeten, en daarna snel van het toneel zou kunnen verdwijnen. Judas was zeer bevreesd dat alle apostelen aanwezig zouden zijn en dat zij hun aanval op hem zouden concentreren als vergelding voor het feit dat hij hun geliefde leraar durfde te verraden. Toen echter de Meester hem als verrader begroette, was hij zo beduusd, dat hij geen poging deed te vluchten.

183:3.4

Jezus deed nog één laatste poging om Judas ervoor te behoeden hem daadwerkelijk te verraden, in de zin dat hij, voordat de verrader hem kon bereiken, opzij stapte en het woord richtte tot de voorste militair aan de linkerkant, de kapitein van de Romeinen, tot wie hij zei: ‘Wie zoekt gij?’ De kapitein antwoordde: ‘Jezus van Nazaret.’ Daarop trad Jezus rechtstreeks op de officier toe en voor hem staande, met de rustige majesteit van de God van deze ganse schepping, sprak hij: ‘Dat ben ik.’ Velen van deze gewapende troep hadden Jezus in de tempel horen onderrichten, anderen hadden van zijn machtige werken gehoord, en toen zij hem zo vrijmoedig zijn identiteit bekend hoorden maken, deinsden degenen die vooraan stonden plotseling terug. Zij waren meer dan verrast door de kalme en majesteitelijke wijze waarop hij zich persoonlijk bekendmaakte. Het was derhalve niet meer nodig dat Judas zijn plan om hem te verraden nog verder doorzette. De Meester had zich stoutmoedig aan zijn vijanden bekendgemaakt en zij hadden hem ook zonder de hulp van Judas gevangen kunnen nemen. De verrader moest echter iets doen ter verklaring van zijn aanwezigheid bij deze gewapende troep en hij wilde bovendien duidelijk aantonen dat hij zich had gekweten van zijn deel in de overeenkomst met de oversten der Joden inzake het verraad, teneinde in aanmerking te komen voor de forse beloning en de eer waarmee hij dacht te zullen worden overladen als vergoeding voor zijn belofte om Jezus in hun handen over te leveren.

183:3.5

Terwijl de wachtsoldaten zich snel herstelden van hun aanvankelijk weifeling toen zij Jezus zagen en de ongewone klank van zijn stem hoorden, en terwijl de apostelen en discipelen naderbij kwamen, liep Judas op Jezus toe, kuste hem op zijn voorhoofd en zei: ‘Heil u, Meester en Leraar.’ Terwijl Judas zijn Meester zo omhelsde, sprak Jezus: ‘Vriend, is het al niet genoeg om dit te doen! Wil je de Zoon des Mensen zelfs verraden met een kus?’

183:3.6

De apostelen en discipelen werden letterlijk verdoofd door hetgeen zij zagen. Een ogenblik lang bewoog er niemand. Toen maakte Jezus zich los uit de verraderlijke omhelzing van Judas, ging naar de tempelwachters en soldaten toe en vroeg wederom: ‘Wie zoekt gij?’ En weer zei de kapitein: ‘Jezus van Nazaret.’ En nogmaals antwoordde Jezus: ‘Ik heb u gezegd dat ik dat ben. Indien gij dan mij zoekt, laat deze anderen huns weegs gaan. Ik ben bereid met u mee te gaan.’

183:3.7

Jezus was gereed om met de wacht terug te gaan naar Jeruzalem, en de kapitein van de soldaten was volkomen bereid de drie apostelen en hun metgezellen in vrede huns weegs te laten gaan. Voor zij echter konden vertrekken en terwijl Jezus de bevelen van de kapitein nog afwachtte, liep een zekere Malchus, de Syrische lijfwacht van de hogepriester, op Jezus toe en wilde hem zijn handen achter zijn rug binden, ofschoon de Romeinse kapitein daartoe geen opdracht had gegeven. Toen Petrus en zijn metgezellen zagen dat hun Meester aan deze smadelijke behandeling zou worden onderworpen, konden zij zich niet langer beheersen. Petrus trok zijn zwaard en snelde met de anderen naar voren om Malchus te lijf te gaan. Voordat echter de soldaten de dienaar van de hogepriester te hulp konden komen, hief Jezus met een verbiedend gebaar zijn hand in de richting van Petrus en sprak streng: ‘Petrus, steek je zwaard in de schede. Zij die het zwaard opnemen zullen door het zwaard vergaan. Begrijp je niet dat het de wil van de Vader is dat ik deze beker drink? En weet je bovendien niet dat zelfs nu nog mij meer dan twaalf legioenen engelen en hun metgezellen ter beschikking staan, die mij uit de handen van deze weinige mensen zouden kunnen bevrijden?’

183:3.8

Ofschoon Jezus aldus op afdoende wijze een einde maakte aan dit vertoon van fysieke tegenstand door zijn volgelingen, was dit voorval voldoende om de vrees van de kapitein van de wacht op te wekken. Met de hulp van zijn soldaten greep deze Jezus nu hardhandig beet en boeide hem vlug. En terwijl zij zijn handen met dik touw samenbonden, zei Jezus tot hen: ‘Waarom komt ge hier met zwaarden en stokken alsof ge een rover gevangen wilt nemen? Ik ben iedere dag bij u in de tempel geweest en heb de mensen in het openbaar onderricht en toen deed ge geen poging om mij in hechtenis te nemen.’

183:3.9

Toen Jezus gebonden was, gaf de kapitein, die bang was dat de volgelingen van de Meester zouden proberen hem te bevrijden, het bevel hen gevangen te nemen; de soldaten waren echter niet vlug genoeg omdat, toen de volgelingen van Jezus opvingen dat de kapitein het bevel gaf hen te arresteren, zij haastig waren teruggevlucht naar het ravijn. Al deze tijd had Johannes Marcus zich schuil gehouden in het schuurtje vlakbij. Toen de wachtsoldaten met Jezus op weg gingen terug naar Jeruzalem, probeerde Johannes Marcus uit het schuurtje te glippen om de vluchtende apostelen en discipelen in te halen. Maar net op dat moment kwam een van de laatste soldaten langs die was teruggekeerd van de achtervolging van de vluchtende discipelen, en toen hij de jonge man in zijn linnen overkleed zag, zette deze meteen de achtervolging in en kreeg hem bijna te pakken. In feite kwam de soldaat Johannes zo dicht op de hielen, dat hij zijn overkleed kon vastpakken, maar de jongen bevrijdde zich van dit kledingstuk en ontsnapte naakt, terwijl de soldaat het lege overkleed vasthield. Johannes Marcus liep zo snel hij kon naar David Zebedeüs, die zich op het bovenpad bevond. Toen hij David had verteld wat er gebeurd was, haastten ze zich beiden naar de tenten van de slapende apostelen en vertelden alle acht hoe de Meester was verraden en gearresteerd.

183:3.10

Omstreeks het moment dat de acht apostelen werden gewekt, kwamen de anderen die het ravijn ingevlucht waren, terug en allen verzamelden zich nu bij de olijfpers om te overleggen wat er moest gebeuren. Intussen waren Simon Petrus en Johannes Zebedeüs, die zich tussen de olijfbomen hadden verscholen, reeds achter de bende soldaten, wachters en dienaren aangegaan, die nu Jezus naar Jeruzalem terugvoerden op een manier alsof het een tot alles in staat zijnde misdadiger betrof. Johannes volgde de bende op de voet, maar Petrus volgde van verre. Nadat Johannes Marcus aan de greep van de soldaat ontsnapt was, voorzag hij zich van een jas die hij in de tent van Simon Petrus en Johannes Zebedeüs had gevonden. Hij vermoedde dat de tempelwachters Jezus naar het huis van Annas, de emeritus hogepriester, zouden brengen; hij nam daarom de paden langs de olijfgaarden en arriveerde vóór de bende uit, waarna hij zich dicht bij de ingang van de poort van het paleis van de hogepriester verborg.


◄ 183:2
 
183:4 ►