◄ 182:2
Verhandeling 182
183:0 ►

In Getsemane

3. Alleen in Getsemane

182:3.1

Toen alles stil en rustig was geworden in het kamp, ging Jezus, vergezeld van Petrus, Jakobus en Johannes, een klein eindje een nabijgelegen ravijn in, waarheen hij ook vroeger vaak was gegaan om te bidden en gemeenschap te zoeken met God. De drie apostelen moesten wel opmerken dat hij zwaar bedrukt was; nooit tevoren hadden zij hun Meester zo zwaarbeladen en bedroefd gezien. Toen zij aankwamen op de plaats waar hij dikwijls bad, verzocht hij de drie te gaan zitten en met hem te waken, terwijl hij ongeveer een steenworp ver van hen wegging om te bidden. En toen hij op zijn gelaat ter aarde was gevallen, bad hij: ‘Mijn Vader, ik ben in deze wereld gekomen om uw wil te doen, en dat heb ik gedaan. Ik weet dat het uur is gekomen om dit leven in het vlees neer te leggen, en daarvoor deins ik niet terug, maar ik wil graag weten dat het uw wil is dat ik deze beker drink. Zend mij de verzekering dat ik u in mijn dood zal behagen, zoals ik u ook in mijn leven heb behaagd.’

182:3.2

De Meester bleef enkele ogenblikken in biddende houding en ging daarop naar de drie apostelen die hij vast in slaap aantrof, want hun oogleden waren zwaar en ze konden niet wakker blijven. Jezus maakte hen wakker en zei: ‘Wat! kunnen jullie zelfs niet één uur met mij waken? Zien jullie niet dat mijn ziel diepbedroefd is, dodelijk bedroefd, en dat ik hunker naar jullie gezelschap?’ Toen het drietal de slaap van zich had geschud, ging de Meester weer alleen weg, viel neer op de grond en bad wederom: ‘Vader, ik weet dat het mogelijk is deze beker te vermijden—alle dingen zijn mogelijk bij u—maar ik ben gekomen om uw wil te doen, en hoewel dit een bittere beker is, wil ik hem drinken indien het uw wil is.’ Toen hij aldus gebeden had, daalde een machtige engel naast hem neer en hem toesprekend, raakte deze hem aan en sterkte hem.

182:3.3

Toen Jezus terugkeerde om met de drie apostelen te spreken, vond hij ze weer in diepe slaap. Hij maakte ze wakker en zei: ‘In een uur als dit heb ik er behoefte aan dat jullie met mij waakt en bidt—en nog nodiger is het dat jullie bidt dat jullie niet in verzoeking raakt—waarom vallen jullie in slaap wanneer ik jullie alleen laat?’

182:3.4

En toen trok de Meester zich voor de derde maal terug en bad: ‘Vader, ge ziet mijn slapende apostelen, heb mededogen met hen. De geest is wel gewillig maar het vlees is zwak. En nu, o Vader, indien deze beker niet voorbij kan gaan, dan wil ik hem drinken. Niet mijn wil, maar de uwe geschiede.’ En toen hij zijn gebed beëindigd had, bleef hij nog een ogenblik ter aarde liggen. Toen hij opstond en naar zijn apostelen terugkeerde, vond hij hen opnieuw in slaap. Hij zag op hen neer, maakte een gebaar van medelijden en zei op tedere toon: ‘Slaap nu maar door en rust uit: het beslissende uur is voorbij. Het uur is nu aangebroken dat de Zoon des Mensen verraden zal worden en zal worden overgeleverd in de handen van zijn vijanden.’ Hij bukte zich om hen wakker te schudden en zei: ‘Staat op, laten we teruggaan naar het kamp, want ziet, hij die mij verraadt is al dichtbij, en het uur is aangebroken dat mijn kudde verstrooid zal worden. Maar ik heb jullie al over deze dingen gesproken.’

182:3.5

Gedurende de jaren dat Jezus te midden van zijn volgelingen heeft geleefd, hebben zij wel zeer vele bewijzen van zijn goddelijke natuur te zien gekregen, maar nu staan zij op het punt getuige te worden van nieuwe bewijzen van zijn menselijkheid. Vlak vóór de grootste van alle openbaringen van zijn goddelijkheid, zijn opstanding, moeten nu de grootste bewijzen komen van zijn menselijke natuur, namelijk zijn vernedering en kruisiging.

182:3.6

Iedere keer dat hij in de hof bad, deed zijn menselijke natuur een vastere geloofsgreep op zijn goddelijkheid: zijn menselijke wil werd vollediger één met de goddelijke wil van zijn Vader. Tot de woorden die de machtige engel tot hem sprak, behoorde ook de boodschap dat de Vader verlangde dat de Zoon zijn zelfschenking op aarde zou beëindigen door de doodservaring van de geschapen mens mee te maken, precies zoals alle sterfelijke schepselen materiële desintegratie moeten ervaren wanneer zij van het bestaan in de tijd overgaan naar de progressie in de eeuwigheid.

182:3.7

Eerder op de avond had het niet zo moeilijk geleken de drinkbeker te drinken, maar toen de mens Jezus zijn apostelen vaarwel zei en hen heenzond om te gaan slapen, werd de beproeving afschrikwekkender. Jezus onderging de natuurlijke eb en vloed van gevoel die alle menselijke ervaring gemeen heeft, en juist nu was hij vermoeid van het werk en uitgeput door de lange uren van ingespannen arbeid en pijnlijke bezorgdheid om de veiligheid van zijn apostelen. Hoewel geen sterveling zich kan aanmatigen te menen dat hij de gedachten en gevoelens van de geïncarneerde Zoon van God in een ogenblik als dit kan begrijpen, weten wij dat hij zeer grote zieleangst en onzegbare smart leed, want het zweet liep in grote druppels langs zijn gelaat. Hij was eindelijk overtuigd dat het de bedoeling van de Vader was om de natuurlijke gebeurtenissen hun loop te laten nemen; hij was nu ten volle besloten niets van zijn soevereine macht als het allerhoogste hoofd van een universum aan te wenden om zichzelf te redden.

182:3.8

De verzamelde heerscharen van een ontzaglijk grote schepping zweven nu boven dit toneel onder het kortstondige gezamenlijke bevel van Gabriël en de Gepersonaliseerde Gedachtenrichter van Jezus. De bevelhebbers van de divisies van deze hemelse legers zijn herhaaldelijk gewaarschuwd niet tussenbeide te komen in deze gebeurtenissen op aarde, tenzij Jezus zelf hun daartoe opdracht zou geven.

182:3.9

De ervaring te moeten scheiden van zijn apostelen was een zware last voor het menselijke hart van Jezus; dit verdriet van liefde drukte hem terneer en maakte het hem des te moeilijker een dood onder ogen te zien zoals hem te wachten stond, naar hij zeer wel wist. Hij besefte hoe zwak en onwetend zijn apostelen waren en was zeer bevreesd hen te verlaten. Hij wist heel goed dat het ogenblik van zijn vertrek was gekomen, maar zijn menselijke hart begeerde sterk om na te gaan of er niet mogelijkerwijs een legitieme uitweg was uit deze vreselijke toestand van lijden en verdriet. En toen het aldus had getracht te ontsnappen en daarin niet slaagde, was het bereid om de beker te drinken. Het goddelijke bewustzijn van Michael wist dat hij zijn best had gedaan voor de twaalf apostelen, maar het menselijke hart van Jezus wenste dat hij meer voor hen had kunnen doen, voordat zij alleen moesten worden achtergelaten in de wereld. Jezus’ hart kromp ineen: hij had zijn broeders waarlijk lief. Hij was gescheiden van zijn familie in het vlees, één van zijn gekozen medewerkers was bezig hem te verraden. Het volk van zijn vader Jozef had hem verworpen en als volk met een speciale zending op aarde daardoor de eigen ondergang bezegeld. Zijn ziel werd gekweld door verijdelde liefde en door verworpen barmhartigheid. Dit nu was een van de verschrikkelijke ogenblikken in het leven van een mens waarin hij door alles tegelijk met schokkende wreedheid en vreselijke zieleangst dreigt te worden verpletterd.

182:3.10

De menselijke natuur van Jezus bleef niet onberoerd onder deze toestand van eigen eenzaamheid, openbare schande en het ogenschijnlijk mislukken van zijn zaak. Al deze gevoelens die op hem afkwamen, zetten hem onder een onbeschrijflijk zware druk. In deze grote droefheid gingen zijn gedachten terug naar zijn jeugd in Nazaret en naar zijn vroege werk in Galilea. Tijdens deze zware beproeving kwamen hem veel van de prettige taferelen uit zijn aardse dienstbetoon in gedachten. En door het ophalen van deze oude herinneringen aan Nazaret, Kafarnaüm, de berg Hermon, en aan de zonsopgangen en zonsondergangen op het glinsterende Meer van Galilea, bracht hij zich tot kalmte, terwijl hij zijn menselijke hart sterk en gereed maakte voor de ontmoeting met de overloper die hem zo spoedig zou verraden.

182:3.11

Voordat Judas en de soldaten arriveerden, had de Meester zijn gewone evenwicht en kalmte volledig herwonnen; de geest had getriomfeerd over het vlees, het geloof had zich sterker betoond dan alle menselijke neiging tot vrees en twijfel. De allerhoogste toets van de volle bewustwording van de menselijke natuur was ondergaan en goed doorstaan. De Zoon des Mensen was wederom gereed zijn vijanden gelijkmoedig het hoofd te bieden, ten volle verzekerd van zijn onoverwinnelijkheid als sterfelijk mens die zich zonder voorbehoud wijdde aan het doen van de wil van zijn Vader.


◄ 182:2
 
Verhandeling 183 ►
 

Nederlandse vertaling © Stichting Urantia. Alle rechten voorbehouden.