◄ 182:1
Verhandeling 182
182:3 ►

In Getsemane

2. Het laatste uur voor het verraad

182:2.1

De apostelen waren zeer geschokt toen ze terugkwamen in het kamp en merkten dat Judas daar niet was. Terwijl de elf apostelen in heftige discussie raakten over hun verraderlijke medeapostel, namen David Zebedeüs en Johannes Marcus Jezus terzijde en onthulden hem dat zij Judas al meerdere dagen in het oog hadden gehouden en dat zij wisten dat hij het voornemen had Jezus te verraden en in de handen van zijn vijanden over te leveren. Jezus hoorde hen aan, maar zei alleen: ‘Vrienden, er kan de Zoon des Mensen niets overkomen tenzij de Vader in de hemel het wil. Laat jullie hart niet verontrust raken: alle dingen zullen meewerken tot de heerlijkheid van God en tot de redding van de mensen.’

182:2.2

De opgewekte houding van Jezus werd minder. Terwijl dit uur verstreek, werd hij steeds ernstiger, zelfs bedroefd. De apostelen die zeer geschokt waren, hadden weinig lust om naar hun tenten te gaan, ook niet toen de Meester zelf hun dit met nadruk verzocht. Na zijn gesprek met David en Johannes richtte hij zijn laatste woorden tot alle elf apostelen en zei: ‘Mijn vrienden, gaat nu ter ruste. Bereidt je voor op het werk van morgen. Denkt eraan dat wij ons allen moeten neerleggen bij de wil van de Vader in de hemel. Mijn vrede laat ik jullie.’ Toen hij aldus gesproken had, gebaarde hij hen naar hun tenten te gaan, maar toen ze wegliepen, riep hij Petrus, Jakobus en Johannes en zei: ‘Ik wil graag dat jullie nog even bij mij blijven.’

182:2.3

Dat de apostelen toch nog in slaap vielen, kwam alleen doordat ze letterlijk uitgeput waren; ze waren reeds vanaf hun aankomst in Jeruzalem slaap tekort gekomen. Voordat ze ieder naar hun eigen slaapplaats gingen, bracht Simon Zelotes hen allen naar zijn tent, waar de zwaarden en andere wapens waren opgeslagen, en voorzag iedereen van dit wapentuig. Allen namen deze wapens aan en omgordden zich ermee, behalve Natanael. Deze weigerde zich te wapenen en zei: ‘Broeders, de Meester heeft ons herhaaldelijk gezegd dat zijn koninkrijk niet van deze wereld is en dat zijn discipelen niet met het zwaard moeten strijden om het te vestigen. Ik geloof dat: ik denk niet dat de Meester het nodig heeft dat wij het zwaard opnemen om hem te verdedigen. Wij hebben allen zijn grote kracht gezien en weten dat hij zich tegen zijn vijanden zou kunnen verdedigen, indien hij dat zou willen. Als hij zijn vijanden niet wil weerstaan, moet dat wel zijn omdat deze handelwijze voor hem het volbrengen van de wil van zijn Vader betekent. Ik zal bidden, maar het zwaard zal ik niet ter hand nemen.’ Toen Andreas deze woorden van Natanael hoorde, gaf hij zijn zwaard terug aan Simon Zelotes. Zodoende waren negen van hen gewapend toen zij uit elkaar gingen om te gaan slapen.

182:2.4

Verontwaardiging over het feit dat Judas een verrader was, verdreef tijdelijk al het andere uit de gedachten van de apostelen. Het commentaar van de Meester met betrekking tot Judas in zijn laatste gebed had hun ogen geopend voor het feit dat Judas hen had verlaten.

182:2.5

Toen de acht apostelen eindelijk naar hun tenten waren gegaan, en Petrus, Jakobus en Johannes gereedstonden om de opdrachten van de Meester te ontvangen, riep Jezus David Zebedeüs toe: ‘Stuur me je snelste en meest betrouwbare koerier.’ Toen David bij de Meester een zekere Jakob bracht die eerder een van de ijlboden bij de nachtelijke koeriersdienst tussen Jeruzalem en Betsaïda was geweest, zei Jezus tot hem: ‘Ga in allerijl naar Abner in Filadelfia en zeg hem: “De Meester zendt u een vredegroet en zegt dat het uur gekomen is dat hij zal worden overgeleverd in de handen van zijn vijanden die hem ter dood zullen brengen, maar dat hij zal opstaan uit de doden en weldra aan u zal verschijnen, voordat hij naar de Vader gaat, en dat hij u dan raad zal geven tot de tijd wanneer de nieuwe leraar zal komen om in uw harten te gaan wonen.”’ En toen Jakob deze boodschap tot tevredenheid van de Meester had nagezegd, stuurde Jezus hem op weg met de woorden: ‘Wees niet bang, Jakob, dat iemand je iets zou kunnen doen, want vannacht zal een onzienlijke boodschapper naast je lopen.’

182:2.6

Daarna wendde Jezus zich tot de leider der Grieken die bij hen op bezoek waren en met hen in het kamp verbleven, en zei: ‘Mijn broeder, wees niet verontrust door hetgeen staat te gebeuren, want ik heb u van tevoren gewaarschuwd. De Zoon des Mensen zal ter dood gebracht worden op instigatie van zijn vijanden, de overpriesters en oversten der Joden, maar ik zal opstaan en dan een korte tijd bij u zijn voordat ik naar de Vader ga. En wanneer ge dit alles hebt zien gebeuren, verheerlijk dan God en sterk uw broeders.’

182:2.7

In normale omstandigheden zouden de apostelen de Meester persoonlijk goedenacht hebben gezegd, maar deze avond waren hun gedachten zo vervuld van het plotselinge besef van de desertie van Judas, en zo overweldigd door de ongewone aard van het afscheidsgebed van de Meester, dat zij luisterden naar de woorden waarmee hij hen vaarwel zei en zwijgend heengingen.

182:2.8

Toen Andreas, die naast Jezus stond, die avond van hem wegging, zei Jezus wel nog: ‘Andreas, doe wat je kunt om je broeders bijeen te houden tot ik weer bij jullie kom nadat ik deze beker heb gedronken. Sterk je broeders, aangezien ik jullie reeds alles voorzegd heb. Vrede zij met je.’

182:2.9

Geen van de apostelen verwachtte dat er die nacht iets ongewoons zou gebeuren, omdat het al zo laat was. Zij probeerden te slapen om vroeg in de morgen op te kunnen staan en op het ergste voorbereid te zijn. Zij dachten dat de overpriesters zouden proberen hun Meester vroeg in de ochtend in hechtenis te laten nemen, omdat na twaalf uur’s middags van de dag der voorbereiding voor het Paasfeest geen gewoon werk meer gedaan werd. Alleen David Zebedeüs en Johannes Marcus begrepen dat de vijanden van Jezus die nacht al met Judas mee zouden komen.

182:2.10

David had het zo geregeld, dat hijzelf die nacht de wacht zou houden bij het pad dat bovenlangs naar de weg van Betanië naar Jeruzalem liep, terwijl Johannes Marcus op de uitkijk zou staan bij de weg die langs de Kidron omhoogvoerde naar Getsemane. Voordat David aan zijn zelfopgelegde taak als buitenpost begon, nam hij afscheid van Jezus en zei: ‘Meester, mijn dienst bij u heeft mij veel vreugde geschonken. Mijn broers zijn uw apostelen, maar ik heb het heerlijk gevonden om de minder belangrijke dingen te doen wanneer deze gedaan moesten worden, en ik zal u met heel mijn hart missen als u weg bent.’ En toen zei Jezus tegen David: ‘David, mijn zoon, anderen hebben gedaan wat hun opgedragen werd, maar deze dienst heb je geheel uit eigen beweging gedaan en je toewijding is mij niet ontgaan. Jij ook zult eens met mij dienen in het eeuwige koninkrijk.’

182:2.11

En toen David zich gereedmaakte om de wacht bij het bovenpad te betrekken, zei hij tegen Jezus: ‘Ge weet, Meester, dat ik uw familie heb laten komen, en ik heb bericht ontvangen van een koerier dat zij vannacht in Jericho zijn. Zij zullen hier morgen vroeg in de ochtend aankomen, omdat het gevaarlijk voor hen zou zijn om ’s nachts langs die levensgevaarlijke weg te gaan.’ En Jezus zag neer op David en zei slechts: ‘Zo zij het, David.’

182:2.12

Toen David de Olijfberg was opgegaan, betrok Johannes Marcus zijn wachtpost bij de weg die langs de beek naar Jeruzalem liep. Johannes zou op deze post gebleven zijn, ware het niet dat hij zo erg verlangde om dichtbij Jezus te zijn en te weten wat er gaande was. Kort nadat David hem alleen gelaten had, toen Johannes Marcus zag dat Jezus zich met Petrus, Jakobus en Johannes terugtrok in een nabijgelegen ravijn, werd zijn toewijding, gepaard aan zijn nieuwsgierigheid, hem te machtig en liet hij zijn uitkijkpost in de steek en volgde hij hen; hij verschool zich in de struiken, vanwaar hij alles zag en hoorde wat zich gedurende die laatste ogenblikken in de hof afspeelde, juist voordat Judas met de gewapende garde verscheen om Jezus te arresteren.

182:2.13

Terwijl dit alles in het kamp van de Meester aan de gang was, beraadslaagde Judas met de kapitein van de tempelwacht, die zijn mannen had opgeroepen om gereed te zijn erop uit te trekken om, onder aanvoering van de verrader, Jezus in hechtenis te nemen.


◄ 182:1
 
182:3 ►