De elf apostelen hadden hun discussies over de toespraak over de wijnstok en de ranken nog maar nauwelijks beëindigd, of de Meester gaf aan dat hij nog meer tot hen wenste zeggen en sprak, wetende dat zijn tijd nog maar kort was: ‘Wanneer ik van jullie zal zijn heengegaan, moet je niet ontmoedigd raken door de vijandschap der wereld. Weest niet terneergeslagen wanneer wankelmoedige gelovigen zich zelfs tegen jullie keren en gaan samenwerken met de vijanden van het koninkrijk. Indien de wereld jullie zal gaan haten, moet je je in herinnering brengen dat zij mij heeft gehaat nog voordat zij jullie haatte. Indien jullie van deze wereld waren, dan zou de wereld de haren liefhebben, maar omdat jullie dat niet bent, weigert de wereld jullie lief te hebben. Jullie zijn in deze wereld, maar jullie leven moet niet zoals dat van deze wereld zijn. Ik heb jullie uit deze wereld verkozen om de geest van een andere wereld te vertegenwoordigen, juist bij deze wereld waaruit jullie zijn uitgekozen. Maar onthoudt steeds de woorden die ik jullie gezegd heb: de dienaar is niet groter dan zijn meester. Indien zij het aandurven mij te vervolgen, zullen zij ook jullie vervolgen. Indien mijn woorden de ongelovigen aanstoot geven, zullen ook jullie woorden de goddelozen aanstoot geven. Zij zullen jullie dit alles aandoen, omdat zij niet in mij geloven noch in Hem die mij gezonden heeft; jullie zult dus veel moeten lijden ter wille van mijn evangelie. Maar wanneer jullie deze beproevingen ondergaat, dienen jullie je te herinneren dat ik ook heb geleden vóór jullie ter wille van dit evangelie van het hemelse koninkrijk.
‘Velen van degenen die jullie zullen aanvallen, zijn onwetend omtrent het licht des hemels, maar dit kan niet worden gezegd van sommigen die ons nu vervolgen. Indien wij hun de waarheid niet onderricht hadden, zouden zij vele vreemde dingen kunnen doen zonder onder het oordeel te vallen, maar nu zij het licht gekend hebben en het hebben durven afwijzen, hebben zij geen verontschuldiging voor hun instelling. Hij die mij haat, haat de Vader. Het kan niet anders zijn; het licht dat je zou redden indien je het aanvaardt, kan je alleen veroordelen wanneer het willens en wetens wordt afgewezen. En wat heb ik deze mensen aangedaan dat zij mij zo vreselijk haten? Niets anders dan dat ik hun broederschap op aarde en redding in de hemel heb aangeboden. Maar hebben jullie in de Schrift niet de woorden gelezen: ‘En zij haatten mij zonder reden’?
‘Maar ik zal jullie niet alleen achterlaten in de wereld. Zeer spoedig nadat ik ben heengegaan, zal ik jullie een geest-helper zenden. Jullie zult iemand bij je hebben die mijn plaats onder jullie zal innemen, iemand die zal voortgaan jullie de weg van waarheid te leren, die jullie zelfs zal vertroosten.
‘Jullie hart worde niet verontrust. Jullie gelooft in God; blijft ook in mij geloven. Ook al moet ik jullie verlaten, toch zal ik niet ver van jullie zijn. Ik heb jullie reeds verteld dat er in het universum van mijn Vader vele plaatsen zijn waar je kunt vertoeven. Indien dit niet waar zou zijn, zou ik er niet herhaaldelijk met jullie over gesproken hebben. Ik ga heen om terug te keren naar deze werelden van licht, standplaatsen in de hemel van de Vader waarheen jullie eenmaal zult opklimmen. Vanuit deze plaatsen ben ik in de wereld gekomen, en het uur is nu aangebroken dat ik terug moet keren naar het werk van mijn Vader in de werelden in den hoge.
‘Indien ik jullie nu zo voorga in het hemelse koninkrijk van de Vader, zo zal ik jullie zeker ook laten halen, opdat jullie met mij moogt zijn in de plaatsen die reeds voor de sterfelijke zonen van God zijn bereid, voordat deze wereld bestond. Ook al moet ik jullie verlaten, ik zal toch bij jullie zijn in de geest, en uiteindelijk zullen jullie bij mij persoonlijk zijn, wanneer je tot mij bent opgeklommen in mijn universum, evenals ik nu op het punt sta op te klimmen naar mijn Vader in zijn grotere universum. En wat ik jullie heb gezegd is waar en eeuwigdurend, ook al begrijpen jullie het misschien niet geheel. Ik ga naar de Vader, en ofschoon jullie mij nu niet kunt volgen, zullen jullie mij zeker volgen in de komende tijdperken.’
Toen Jezus ging zitten, stond Tomas op en zei: ‘Meester, wij weten niet waar gij heen gaat; daarom kennen wij natuurlijk ook niet de weg. Maar wij zullen u vanavond nog volgen, indien gij ons de weg wilt wijzen.’
Toen Jezus deze vraag van Tomas had aangehoord, antwoordde hij: ‘Tomas, ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand gaat naar de Vader dan door mij. Allen die de Vader vinden, vinden eerst mij. Indien je mij kent, ken je de weg naar de Vader. En je kent mij, want je hebt met mij samengeleefd en je ziet mij nu.’
Maar dit onderricht ging te diep voor velen van de apostelen, vooral voor Filippus die, na enige woorden met Natanael te hebben gewisseld, opstond en zei: ‘Meester, toon ons de Vader, en alles wat ge gezegd hebt, zal daardoor duidelijk worden.’
Op deze woorden van Filippus antwoordde Jezus: ‘Filippus, nu ben ik zo lang bij je geweest en ken je mij nu nog niet? Wederom zeg ik jullie: wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Hoe kun je dan zeggen, toon ons de Vader? Geloof je niet dat ik in de Vader ben en de Vader in mij is? Heb ik jullie niet geleerd dat de woorden die ik spreek, niet mijn woorden zijn, maar de woorden van de Vader? Ik spreek voor de Vader en niet uit mijzelf. Ik ben in de wereld om de wil van de Vader te doen, en die heb ik gedaan. Mijn Vader blijft in mij en werkt door mij. Geloof mij, wanneer ik zeg dat de Vader in mij is en dat ik in de Vader ben, of geloof mij anders omwille van dit leven dat ik geleid heb—omwille van het werk.’
Terwijl de Meester zich afzonderde om zich met water te verfrissen, raakten de elf apostelen in een levendig gesprek over dit onderricht en Petrus wilde al aan een lange toespraak beginnen toen Jezus terugkeerde en hen wenkte weer te gaan zitten.