Bij verscheidene gelegenheden had Jezus uitspraken gedaan die zijn toehoorders ertoe brachten te concluderen dat hij, ofschoon hij voornemens was weldra deze wereld te verlaten, zeer zeker terug zou komen om het werk van het hemelse koninkrijk te voltooien. Toen de overtuiging bij zijn volgelingen sterker werd dat hij hen zou gaan verlaten, en ook nadat hij deze wereld verlaten had, sprak het niet meer dan vanzelf dat alle gelovigen zich vastklampten aan deze beloften dat hij zou terugkomen. De leerstelling van de tweede komst van Christus werd zo reeds vroeg in het onderricht van de Christenen opgenomen, en vrijwel iedere volgende generatie van discipelen heeft deze waarheid oprecht en vurig geloofd en vol vertrouwen uitgezien naar zijn wederkomst, die eens plaats zou vinden.
Indien deze eerste discipelen en de apostelen dan al afscheid moesten nemen van hun Meester en Leraar, klemden zij zich des te meer vast aan de belofte dat hij terug zou komen, en al heel snel verbonden zij de voorzegde verwoesting van Jeruzalem met deze beloofde tweede komst. En zij bleven zijn woorden op deze wijze opvatten, niettegenstaande het feit dat de Meester deze gehele avond van instructie op de Olijfberg zich speciaal moeite gaf om een dergelijke misvatting te voorkomen.
Nader ingaande op de vraag van Petrus, zei Jezus: ‘Waarom zien jullie er nog steeds naar uit dat de Zoon des Mensen op de troon van David zal zitten en waarom verwachten jullie dat de aardse dromen der Joden vervuld zullen worden? Heb ik jullie niet al deze jaren gezegd dat mijn koninkrijk niet van deze wereld is? De dingen waarop jullie nu neerkijken komen ten einde, maar dit zal een nieuw begin zijn van waaruit het evangelie van het koninkrijk tot de gehele wereld zal uitgaan en dit heil zich zal verbreiden naar alle volkeren. En wanneer het koninkrijk zijn volle vrucht zal hebben opgeleverd, kunnen jullie er zeker van zijn dat de Vader in de hemel niet zal nalaten tot jullie te komen met een uitgebreidere openbaring van waarheid en een hogere demonstratie van rechtvaardigheid, zoals hij ook reeds eerder hem op deze wereld plaatste, die de vorst der duisternis is geworden, en daarna Adam, die gevolgd werd door Melchizedek, en in deze dagen de Zoon des Mensen. Zo zal mijn Vader voortgaan zijn barmhartigheid te tonen en zijn liefde te doen blijken, zelfs aan deze duistere en boze wereld. Evenzo zal ik, nadat mijn Vader mij met alle macht en gezag heeft bekleed, voortgaan jullie lotgevallen te volgen en jullie leiden in de aangelegenheden van het koninkrijk, door de tegenwoordigheid van mijn geest die binnenkort op alle vlees zal worden uitgestort. Al zal ik aldus in de geest bij jullie zijn, beloof ik ook dat ik te zijner tijd zal terugkeren naar deze wereld, waar ik dit leven in het vlees geleefd heb en de ervaring heb doorgemaakt tegelijkertijd God aan de mens te openbaren en de mens tot God te leiden. Zeer spoedig moet ik jullie verlaten en het werk weer ter hand nemen dat mijn Vader mij heeft toevertrouwd, maar houdt goede moed, want eens zal ik terugkomen. Intussen zal mijn Geest van de Waarheid van een universum jullie bemoedigen en de weg wijzen.
‘Jullie zien mij nu in zwakheid en in het vlees, maar wanneer ik terugkom, zal het zijn met macht en in de geest. Het oog van het vlees aanschouwt de Zoon des Mensen in het vlees, maar alleen het oog van de geest zal de Zoon des Mensen aanschouwen wanneer hij verheerlijkt zal zijn door de Vader en op aarde verschijnt in zijn eigen naam.
‘Doch de tijden van het opnieuw verschijnen van de Zoon des Mensen zijn slechts in de raadsvergaderingen van het Paradijs bekend: zelfs de engelen des hemels weten niet wanneer dit zal geschieden. Jullie dient echter te begrijpen dat wanneer dit evangelie van het koninkrijk aan de gehele wereld verkondigd zal zijn tot heil van alle volken, en wanneer de volheid van het tijdperk zal zijn aangebroken, de Vader jullie iemand anders zal schenken die hier een nieuw tijdperk zal inluiden, of anders zal de Zoon des Mensen terugkomen om het tijdperk te oordelen.
‘Wat nu de zware tijd van Jeruzalem betreft, waarover ik met jullie gesproken heb, zelfs de huidige generatie zal niet heengaan voordat mijn woorden vervuld worden; maar aangaande de tijden van de wederkomst van de Zoon des Mensen mag niemand, noch in de hemel, noch op aarde, zich aanmatigen een uitspraak te doen. Maar jullie moet verstandig zijn ten aanzien van het rijpen van een tijdperk; jullie dient alert te zijn zodat je de tekenen des tijds onderkent. Jullie weet dat wanneer de vijgeboom zijn jonge takken vertoont en zijn bladeren te voorschijn brengt, de zomer voor de deur staat. Zo ook moeten jullie weten dat, wanneer de wereld de lange winter van materialistische gezindheid achter de rug heeft en jullie de komst van de geestelijke lente van een nieuwe dispensatie bespeurt, de zomer van een nieuw bezoek nadert.
‘Maar wat is de betekenis van dit onderricht dat te maken heeft met de komst van de Zonen van God? Zien jullie niet dat, wanneer een ieder van jullie geroepen wordt zijn levensstrijd op te geven en door de poort van de dood te gaan, je in de onmiddellijke tegenwoordigheid van het oordeel staat, en geconfronteerd wordt met de feiten van een nieuwe dispensatie van dienstbaarheid in het eeuwige plan van de oneindige Vader? Wat de hele wereld aan het eind van een tijdperk onder ogen moet zien als een letterlijk feit, zal ieder van jullie zeer zeker als een persoonlijke ervaring onder ogen moeten zien wanneer jullie het einde van je natuurlijke leven bereikt en daardoor verder gaat om geconfronteerd te worden met de voorwaarden en eisen die inherent zijn aan de volgende openbaring in de eeuwige voortgang van het koninkrijk van de Vader.’
Van alle toespraken die de Meester tot zijn apostelen hield, was er geen die in hun herinnering zo verward raakte als deze, die op deze dinsdagavond op de Olijfberg werd gehouden en betrekking had op het tweevoudige onderwerp van de verwoesting van Jeruzalem en van zijn eigen tweede komst. Er bestond dan ook maar weinig overeenstemming tussen de later geschreven verslagen die gebaseerd waren op herinneringen aan wat de Meester bij deze bijzondere gelegenheid had gezegd. Een gevolg daarvan was dat, toen de verslagen niets vermeldden over veel van hetgeen die dinsdagavond gezegd was, er vele overleveringen ontstonden; en heel in het begin van de tweede eeuw werd een Joodse apocalyptische tekst over de Messias, geschreven door een zekere Selta die verbonden was aan het hof van keizer Caligula, in zijn geheel overgenomen in het evangelie van Matteüs, en later (gedeeltelijk) toegevoegd aan de verslagen van Marcus en Lucas. In dit geschrift van Selta nu verscheen de gelijkenis van de tien maagden. Geen ander deel van het geschreven evangelie is ooit zo verwarrend verkeerd uitgelegd als het onderricht van deze avond. De apostel Johannes echter, is nooit zo verward geraakt.
Terwijl deze dertien mannen hun tocht naar het kamp hervatten, waren zij sprakeloos en in grote emotionele spanning. Judas had zijn beslissing om zijn metgezellen te verlaten nu definitief genomen. Het was al laat toen David Zebedeüs, Johannes Marcus, en een aantal van de voornaamste discipelen Jezus en de twaalf in het nieuwe kamp verwelkomden, maar de apostelen wilden niet gaan slapen: zij wilden meer horen over de verwoesting van Jeruzalem, het vertrek van de Meester en het einde van de wereld.