‘Lange tijd ben ik nu reeds bij u en ben ik door het land getrokken om de liefde van de Vader voor de mensenkinderen te verkondigen, en velen hebben het licht gezien en zijn door geloof het koninkrijk des hemels binnengegaan. In verband met dit onderricht en deze prediking heeft de Vader vele wonderbaarlijke werken gedaan, tot zelfs de opwekking uit de dood toe. Vele zieken en met kwalen bezochten zijn genezen omdat zij geloofden; maar al dit verkondigen van waarheid en genezen van ziekte heeft degenen die weigeren het licht te zien, die vastbesloten zijn dit evangelie van het koninkrijk te verwerpen, niet de ogen geopend.
‘Voorzover dit samen kon gaan met het doen van de wil van mijn Vader, hebben ik en mijn apostelen onze uiterste best gedaan om in vrede met onze broeders te leven, om ons te voegen naar de redelijke eisen van de wetten van Mozes en de tradities van Israel. Wij hebben volhardend vrede gezocht, maar de leiders van Israel willen deze niet. Door de waarheid Gods en het licht des hemels te verwerpen, scharen zij zich aan de zijde van dwaling en duisternis. Er kan geen vrede zijn tussen licht en duisternis, tussen leven en dood, of tussen waarheid en dwaling.
‘Velen van u hebben het aangedurfd mijn leer te geloven en zijn reeds ingegaan tot de vreugde en vrijheid van het bewustzijn dat zij zonen zijn van God. En gij zult van mij willen getuigen dat ik dit zelfde zoonschap met God aan de hele Joodse natie heb aangeboden, zelfs aan de mannen die nu mijn ondergang trachten te bewerkstelligen. Zelfs nu nog zou mijn Vader deze verblinde leraren en huichelachtige leiders aannemen, indien zij zich slechts tot hem zouden wenden en zijn genade zouden aanvaarden. Zelfs nu is het nog niet te laat voor deze mensen om het woord des hemels aan te nemen en de Zoon des Mensen te verwelkomen.
‘Mijn Vader heeft lang barmhartigheid betracht jegens dit volk. Van generatie tot generatie hebben wij onze profeten gezonden om hen te onderrichten en te waarschuwen, en de ene generatie na de andere heeft deze door de hemel gezonden leraren gedood. En nu gaan uw eigenzinnige hogepriesters en halsstarrige oversten ongestoord door, en doen precies hetzelfde. Zoals Herodes de dood van Johannes bewerkstelligde, maakt gij u klaar om de Zoon des Mensen te doden.
‘Zolang er een kans bestaat dat de Joden zich tot mijn Vader zullen wenden en het heil zullen zoeken, zal de God van Abraham, Isaak en Jakob vol barmhartigheid zijn handen naar u uitgestrekt houden; maar wanneer ge uw beker van onboetvaardigheid eenmaal hebt gevuld, en wanneer ge de genade van mijn Vader eenmaal voorgoed hebt verworpen, zal deze natie aan zijn eigen beraadslagingen worden overgelaten en zal zij spoedig tot een roemloos einde komen. Dit volk was ertoe geroepen het licht der wereld te worden, om de geestelijke glorie van een volk dat God kent aan de dag te leggen, maar gij zijt zo ver afgeweken van de vervulling van uw goddelijke voorrechten, dat uw leiders nu op het punt staan de grootste dwaasheid aller tijden te begaan, in de zin dat zij er na aan toe zijn het geschenk van God aan alle mensen en voor alle eeuwen—de openbaring van de liefde van de Vader in de hemel voor al zijn schepselen op aarde—voorgoed te verwerpen.
‘En wanneer gij deze openbaring van God aan de mens eenmaal verwerpt, zal het koninkrijk des hemels aan andere volkeren worden gegeven, aan hen die het met vreugde en blijdschap zullen ontvangen. Namens de Vader die mij gezonden heeft, waarschuw ik u plechtig dat ge op het punt staat uw plaats in de wereld als de vaandeldragers van de eeuwige waarheid en de behoeders van de goddelijke wet te verliezen. Nu, op dit ogenblik, bied ik u uw laatste kans om naar voren te komen en berouw te tonen, om uw voornemen te kennen te geven God van ganser harte te zoeken en om, als kleine kinderen en door oprecht geloof, de veiligheid en het heil van het koninkrijk binnen te gaan.
‘Mijn Vader heeft lang voor uw redding gearbeid, en ik ben nedergedaald om onder u te leven en u persoonlijk de weg te wijzen. Velen zowel onder de Joden als onder de Samaritanen, en zelfs onder de heidenen, hebben het evangelie van het koninkrijk geloofd, maar zij die de eersten moesten zijn om naar voren te komen en het licht des hemels te aanvaarden, hebben vastberaden geweigerd de openbaring van de waarheid van God te geloven—God geopenbaard in de mens en de mens opgeheven tot God.
‘Deze middag staan mijn apostelen hier zwijgend voor u, maar ge zult hun stemmen weldra luide horen klinken om u op te roepen tot het heil en u aan te sporen u bij het hemelse koninkrijk aan te sluiten als zonen van de levende God. En nu roep ik dezen, mijn discipelen en gelovigen in het evangelie van het koninkrijk des hemels, ten getuige, alsook de onzichtbare boodschappers aan hun zijde, dat ik nog eenmaal aan Israel en zijn leiders verlossing en redding heb aangeboden. Maar ge ziet allen hoe de barmhartigheid van de Vader versmaad wordt en de boodschappers van de waarheid worden verworpen. Niettemin waarschuw ik u dat deze schriftgeleerden en Farizeeën nog steeds op de stoel van Mozes zitten, en daarom zeg ik u met deze oudsten in Israel samen te werken totdat de Meest Verhevenen die in de koninkrijken der mensen regeren, deze natie ten laatste omver zullen werpen en de plaats van deze leiders zullen vernietigen. Het wordt niet van u verlangd dat ge u met hen verenigt in hun plannen om de Zoon des Mensen te doden, maar in alles wat met de vrede van Israel te maken heeft, moet ge u aan hen onderwerpen. Handelt in al deze zaken naar hetgeen zij u opdragen en houdt u aan de hoofdzaken van de wet, maar neemt hun boze werken niet ten voorbeeld. Houdt in gedachten dat dit de zonde van deze oversten is: zij zeggen hetgeen goed is, maar zij doen het niet. Ge weet heel goed dat deze leiders u zware lasten op de schouders leggen, lasten zwaar om te dragen, en dat zij geen vinger zullen uitsteken om u deze lasten te helpen dragen. Zij hebben u bezwaard met ceremoniën en u tot slaven van tradities gemaakt.
‘Voorts scheppen deze egocentrische leiders er behagen in hun goede werken zo te doen, dat ze door de mensen gezien zullen worden. Zij maken hun gebedsriemen breed en vergroten de kwasten aan hun officiële gewaden. Zij begeren de beste plaatsen bij de feestmalen en eisen de erezetels in de synagogen voor zich op. Zij zijn gesteld op lovende begroetingen op de marktpleinen en verlangen door alle mensen rabbi genoemd te worden. En terwijl zij al deze eer van de mensen verlangen, leggen zij ook nog heimelijk beslag op de huizen van weduwen en trekken geldelijk voordeel uit de diensten in de heilige tempel. Deze huichelaars doen voor de schijn lange gebeden in het openbaar en geven aalmoezen om de aandacht van hun medemensen te trekken.
‘Hoewel ge hen die over u gesteld zijn, dient te eren en respect dient te hebben voor uw leraren, dient ge niemand in geestelijke zin uw Vader te noemen, want er is maar één die uw Vader is, God zelf. Ook moet ge niet trachten de heer te spelen over uw broeders in het koninkrijk. Houdt in gedachten dat ik u geleerd heb dat hij die de grootste onder u wil zijn, de dienaar van allen moet worden. Wanneer ge u vermeet u voor God te verhogen, zult ge zeker vernederd worden, maar wie zichzelf waarlijk vernedert, zal stellig verhoogd worden. Zoek in uw dagelijks leven geen zelfverheerlijking, maar de verheerlijking van God. Maak uw eigen wil op intelligente wijze ondergeschikt aan de wil van de Vader in de hemel.
‘Begrijp mij niet verkeerd. Ik koester geen wrok jegens deze overpriesters en oversten die nu mijn ondergang zoeken; ik draag deze schriftgeleerden en Farizeeën die mijn leer verwerpen, geen kwaad hart toe. Ik weet dat velen van u heimelijk geloven, en ik weet ook dat ge openlijk uw trouw aan het koninkrijk zult belijden wanneer mijn uur komt. Maar hoe zullen uw rabbi’s zichzelf rechtvaardigen, die zeggen met God te spreken en zich dan aanmatigen hem te verwerpen en te doden, die komt om de Vader aan de werelden te openbaren?
‘Wee u, gij schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars! Gij zoudt graag de deuren van het koninkrijk des hemels sluiten voor mensen die ernstig zoeken, omdat zij toevallig niet geleerd zijn in de dingen die gij onderwijst. Gij weigert het koninkrijk binnen te gaan en tegelijkertijd doet ge al wat in uw vermogen ligt om alle anderen te verhinderen binnen te gaan. Ge staat met uw rug tegen de deur van het heil en strijdt tegen allen die naar binnen willen gaan.
‘Wee u, gij schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars die gij zijt! want ge bereist inderdaad land en zee om één bekeerling te maken, en wanneer ge daarin zijt geslaagd, zijt ge niet tevreden totdat hij er tweemaal zo erg aan toe is als toen hij nog een kind der heidenen was.
‘Wee u, gij overpriesters en oversten, gij die beslag legt op de bezittingen der armen en zware belastingen heft van hen die God willen dienen, zoals zij menen dat Mozes het verordend heeft. Gij die weigert barmhartigheid te tonen, kunt gij op barmhartigheid hopen in de werelden hierna?
‘Wee u, gij valse leraren, blinde leidslieden! Wat kan men verwachten van een natie wanneer de blinden de blinden leiden? Zij zullen allen in de groeve des verderfs storten.
‘Wee u, die veinst wanneer gij een eed aflegt! Gij zijt bedriegers, omdat ge leert dat iemand bij de tempel mag zweren en dan zijn eed mag breken, maar dat als iemand bij het goud in de tempel zweert, hij aan zijn eed gebonden blijft. Gij zijt allen dwazen en blind. Ge zijt zelfs niet eens consequent in uw oneerlijkheid, want wat is groter, het goud of de tempel die verondersteld wordt dat goud te heiligen? Gij leert ook dat als iemand zweert bij het altaar, dit niets te betekenen heeft, maar dat indien hij zweert bij de gave die op het altaar ligt, hij geacht zal worden daaraan gehouden te zijn. Wederom zijt ge blind voor de waarheid, want wat is groter, de gave of het altaar dat de gave heiligt? Hoe kunt ge zulke huichelarij en oneerlijkheid rechtvaardigen voor het aangezicht van de God des hemels?
‘Wee u, gij schriftgeleerden en Farizeeën en alle andere huichelaars die u ervan vergewist dat ze tienden geven van munt, anijszaad en komijn, en tegelijkertijd de belangrijker zaken van de wet verwaarloost—geloof, barmhartigheid, en onderscheidingsvermogen! Binnen redelijke grenzen had ge het ene moeten doen, maar het andere niet moeten nalaten. Gij zijt waarlijk blinde leidslieden en stomme leraren; ge zift de mug uit en slikt de kameel door.
‘Wee u, gij schriftgeleerden, Farizeeën, en huichelaars! want gij zijt nauwgezet bij het reinigen van de buitenkant van de beker en de schotel, maar aan de binnenkant blijft het vuil van afpersing, overdaad, en bedrog zitten. Gij zijt geestelijk blind. Ziet ge niet in hoeveel beter het zou zijn eerst de binnenkant van de beker te reinigen, waarbij dan hetgeen over de rand loopt, vanzelf de buitenkant zal reinigen? Gij boze onverlaten! gij zorgt dat de uiterlijke handelingen in uw godsdienst voldoen aan de letter van uw interpretatie van de wet van Mozes, terwijl uw ziel doordrenkt is van ongerechtigheid en van moordzucht is vervuld.
‘Wee u, gij allen die de waarheid verwerpt en de barmhartigheid versmaadt! Velen van u zijn als gewitte graven die van buiten mooi lijken, maar van binnen vol doodsbeenderen en allerlei onreinheid zijn. Zo ook komt gij, die bewust de raad van God verwerpt, de mensen uiterlijk als heilig en rechtvaardig voor, doch innerlijk is uw hart vol huichelarij en ongerechtigheid.
‘Wee u, gij valse leidslieden van een natie! Daarginds hebt ge een monument gebouwd voor de profeten van weleer die de marteldood zijn gestorven, terwijl gij plannen maakt om hem te doden van wie zij spraken. Gij versiert de graven van de rechtvaardigen en ge vleit u met de gedachte dat gij, indien ge in de dagen van uw vaderen had geleefd, de profeten niet gedood zoudt hebben; en vervolgens, in weerwil van deze gedachten vol eigendunk, maakt ge u gereed degene te doden van wie de profeten hebben gesproken: de Zoon des Mensen. Aangezien gij zo handelt, getuigt ge van uzelf dat ge de boosaardige zonen zijt van de moordenaars der profeten. Gaat maar voort en vult de beker van uw veroordeeling tot aan de rand!
‘Wee u, gij kinderen des kwaads! Johannes noemde u terecht adderengebroed en ik vraag u hoe ge aan het oordeel kunt ontkomen dat Johannes over u uitgesproken heeft?
‘Maar zelfs nu nog bied ik u in naam van mijn Vader genade en vergiffenis aan; zelfs nu nog reik ik u liefdevol de hand van eeuwige broederschap. Mijn Vader heeft u de wijzen en profeten gezonden; sommigen hebt ge vervolgd en anderen gedood. Daarna verscheen Johannes die de komst van de Zoon des Mensen aankondigde, en ge hebt hem gedood nadat velen in zijn leer waren gaan geloven. En nu maakt ge u gereed om nog meer onschuldig bloed te vergieten. Begrijpt ge dan niet dat er een verschrikkelijke dag van afrekening zal komen, als de Rechter der ganse aarde verantwoording van dit volk zal eisen voor de wijze waarop zij deze boodschappers van de hemel hebben verworpen, vervolgd, en gedood? Begrijpt ge dan niet dat ge rekenschap zult moeten afleggen van al dit rechtvaardige bloed, van de eerste profeet die gedood werd tot aan de tijd van Zacharias, die vermoord werd tussen het heiligdom en het altaar? En wanneer ge zo voortgaat op uw boze wegen, kan deze afrekening zelfs geëist worden van de huidige generatie.
‘O Jeruzalem en gij kinderen Abrahams, gij die de profeten hebt gestenigd en de leraren die tot u gezonden werden hebt gedood, zelfs nu nog zou ik uw kinderen bijeen willen verzamelen zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels verzamelt, maar gij wilt niet!
‘Nu neem ik afscheid van u. Gij hebt mijn boodschap gehoord en gij hebt uw beslissing genomen. Diegenen die mijn evangelie hebben geloofd, zijn nu reeds veilig binnen het koninkrijk Gods. Tot u die besloten hebt de gave Gods te verwerpen, zeg ik dat ge mij niet meer in de tempel zult zien leren. Mijn arbeid voor u is gedaan. Ziet, ik ga nu heen met mijn kinderen en uw huis wordt u verlaten achtergelaten!
Daarop wenkte de Meester zijn volgelingen om uit de tempel te vertrekken.