Terwijl de tweelingzonen van Alfeüs de ezel naar zijn eigenaar terugbrachten, zonderden Jezus en de tien apostelen zich van hun naaste medewerkers af en wandelden over het tempelterrein, kijkend naar de voorbereidingen voor het Paasfeest. Er werd geen poging ondernomen om Jezus te molesteren, aangezien het Sanhedrin zeer bevreesd was voor het volk, en dit was per slot van rekening een van de redenen geweest waarom Jezus had toegelaten dat de menigte hem zo had toegejuicht. De apostelen hadden er geen flauw vermoeden van dat dit de enige effectieve menselijke procedure was geweest die had kunnen voorkomen dat Jezus onmiddellijk toen hij de stad binnenkwam werd gearresteerd. Het was de wens van de Meester om nog één laatste maal de inwoners van Jeruzalem, van hoog tot laag, alsook de tienduizenden bezoekers van het Paasfeest, de kans te geven het evangelie te horen en, indien zij dat wilden, de Zoon des Vredes te aanvaarden.
En nu het tegen de avond liep en de mensenmenigte op zoek ging naar voedsel, werden Jezus en zijn naaste volgelingen alleen gelaten. Wat was het een vreemde dag geweest! De apostelen hadden veel om over na te denken, maar spraken geen woord. In alle jaren dat zij met Jezus waren opgetrokken, hadden ze nog nooit zo’n dag meegemaakt. Zij gingen even zitten bij de schatkist en zagen hoe de mensen hun bijdragen daarin lieten vallen: de rijken deden veel in de offerkist en allen gaven naar hun bezit. Ten slotte kwam er een arme weduwe aan, armoedig gekleed, en zij zagen hoe zij twee penningen (kleine koperen muntjes) in de trompetvormige opening wierp. En toen zei Jezus, de aandacht van de apostelen op de weduwe vestigend: ‘Neem ter harte wat jullie zojuist gezien hebt. Deze arme weduwe heeft er meer dan alle anderen in geworpen, want alle anderen hebben uit hun overvloed een kleinigheid gegeven, maar deze arme vrouw heeft, al lijdt zij zelf gebrek, alles gegeven wat ze had, zelfs haar levensonderhoud.’
Later in de avond wandelden ze zwijgend door de tempelhoven, en nadat Jezus deze vertrouwde taferelen nog eens in zich had opgenomen, terugdenkend aan zijn bewogenheid in verband met vorige bezoeken, de vroegste niet uitgezonderd, zei hij: ‘Laten wij naar Betanië gaan om te rusten.’ Jezus ging met Petrus en Johannes naar het huis van Simon, terwijl de andere apostelen de nacht doorbrachten bij verschillende vrienden in Betanië en Betfage.