◄ 171:2
Verhandeling 171
171:4 ►

Op weg naar Jeruzalem

3. De rondreis door Perea

171:3.1

Meer dan twee weken lang reisden Jezus en de twaalf, gevolgd door een menigte van verscheidene honderden discipelen, rond door het zuiden van Perea, waarbij zij alle steden bezochten waar de zeventig arbeidden. In dit gebied woonden vele niet-Joden, en omdat maar weinig mensen naar Jeruzalem gingen voor het Paasfeest, gingen de boodschappers van het koninkrijk gewoon door met hun werk van onderricht en prediking.

171:3.2

Jezus trof Abner in Chesbon, en Andreas gaf opdracht om de arbeid van de zeventig niet door het Paasfeest te laten onderbreken: Jezus gaf de boodschappers de raad om door te gaan met hun werk en absoluut niet te letten op wat spoedig te Jeruzalem zou gaan gebeuren. Ook raadde hij Abner om het vrouwenkorps, althans degenen die dit wensten, toe te staan naar Jeruzalem te gaan voor het Paasfeest. Dit was de laatste keer dat Abner Jezus nog in het vlees zag. Zijn vaarwel aan Abner luidde: ‘Zoon, ik weet dat je trouw zult zijn aan het koninkrijk, en ik bid de Vader om je wijsheid te schenken, opdat je je broeders moogt liefhebben en begrijpen.’

171:3.3

Terwijl zij van stad tot stad trokken, verlieten grote aantallen van hun volgelingen hen om door te gaan naar Jeruzalem, zodat het aantal van degenen die hem van dag tot dag volgden, tegen de tijd dat Jezus opging naar het Paasfeest, geslonken was tot nog geen tweehonderd.

171:3.4

De apostelen begrepen dat Jezus naar Jeruzalem ging voor het Paasfeest. Zij wisten dat het Sanhedrin een boodschap aan heel Israel had verspreid dat hij ter dood was veroordeeld, en dat iedereen die wist waar hij zich ophield de opdracht had dit aan het Sanhedrin te melden; en toch, ondanks dit alles, waren ze niet zo gealarmeerd als toen hij hun in Filadelfia had aangekondigd dat hij naar Betanië zou gaan om Lazarus te bezoeken. Deze veranderde instelling, van hevige vrees tot heimelijke verwachting, was grotendeels veroorzaakt door de opwekking van Lazarus. Ze waren tot de conclusie gekomen dat Jezus in geval van nood zijn goddelijke kracht wel zou doen gelden en zijn vijanden zou beschamen. Deze hoop, gepaard aan hun diepere, rijpere geloof in de geestelijke, allerhoogste macht van hun Meester, was de verklaring voor de uiterlijke moed die aan de dag werd gelegd door zijn naaste volgelingen, die zich juist nu opmaakten om hem tot in Jeruzalem te volgen, in weerwil van de openlijke verklaring van het Sanhedrin dat hij moest sterven.

171:3.5

De meerderheid van de apostelen, en velen van zijn naaste discipelen, geloofden niet dat Jezus kon sterven: zij geloofden dat hij ‘de opstanding en het leven’ was en beschouwden hem daarom als onsterfelijk en reeds triomferend over de dood.


◄ 171:2
 
171:4 ►