◄ 168:3
Verhandeling 168
168:5 ►

De opwekking van Lazarus

4. Het antwoord op gebed

168:4.1

Op weg van Betanië naar Pella stelden de apostelen Jezus vele vragen die de Meester alle openhartig beantwoordde, behalve die welke te maken hadden met de details van de opstanding van de doden. Zulke problemen gingen het bevattingsvermogen van zijn apostelen te boven en daarom weigerde de Meester deze vragen met hen te bespreken. Omdat hun vertrek uit Betanië geheim was gehouden, waren zij alleen. Jezus benutte daarom de gelegenheid om vele dingen tot de tien te zeggen die, naar hij dacht, hen zouden kunnen voorbereiden op de moeilijke dagen die vlak voor hen lagen.

168:4.2

Het denken van de apostelen werd zeer gestimuleerd, en zij namen de tijd om met elkaar te spreken over hun recente ervaringen, zoals deze verband hielden met het gebed en de verhoring van het gebed. Zij herinnerden zich allemaal de uitspraak van Jezus in Filadelfia tot de boodschapper uit Betanië, toen hij duidelijk zei: ‘Deze ziekte is niet werkelijk ten dode.’ En toch, ondanks deze belofte, stierf Lazarus werkelijk. Die hele dag door kwamen zij in hun discussies steeds weer terug op dit vraagstuk van de gebedsverhoring.

168:4.3

De antwoorden van Jezus op hun vele vragen kunnen als volgt worden samengevat:

168:4.4

1. Gebed is een uitdrukking van het eindige bewustzijn in een poging de Oneindige te benaderen. Ieder gebed dat wordt opgezonden, moet daarom wel beperkt zijn door de kennis, de wijsheid en de eigenschappen van het eindige wezen; evenzo moet het antwoord bepaald zijn door de visie, doeleinden, idealen en de prerogatieven van de Oneindige. Er kan nooit een ononderbroken continuïteit van materiële verschijnselen worden waargenomen tussen het opzenden van een gebed en de ontvangst van het volledige geestelijke antwoord daarop.

168:4.5

2. Wanneer een gebed niet verhoord lijkt te worden, beduidt het uitstel vaak een beter antwoord, al wordt het om een bepaalde goede reden zeer lang uitgesteld. Toen Jezus zei dat de ziekte van Lazarus niet werkelijk ten dode was, was hij reeds elf uur dood. Geen enkel oprecht gebed blijft onverhoord, behalve wanneer de geestelijke wereld met haar hogere gezichtspunt een beter antwoord heeft bedacht, een antwoord op de bede van de geest van mens, in tegenstelling tot het gebed dat alleen door het bewustzijn van de mens wordt opgezonden.

168:4.6

3. De beden van de tijd, wanneer zij door de geest zijn geformuleerd en in geloof geuit, zijn dikwijls zo enorm en allesomvattend, dat zij alleen in de eeuwigheid verhoord kunnen worden; de eindige bede is soms zo vervuld van de greep naar de Oneindige, dat het antwoord lang moet worden uitgesteld, zodat er een adequate capaciteit tot ontvankelijkheid kan worden geschapen; het gebed des geloofs kan zo alomvattend zijn, dat het antwoord alleen op het Paradijs kan worden ontvangen.

168:4.7

4. De antwoorden op het gebed van het sterfelijke bewustzijn zijn dikwijls van een dusdanige natuur, dat zij slechts ontvangen en herkend kunnen worden nadat ditzelfde biddende bewustzijn de staat van onsterfelijkheid heeft bereikt. Het gebed van het materiële wezen kan vaak alleen verhoord worden wanneer zulk een individu tot het geest-niveau is gevorderd.

168:4.8

5. Het gebed van een Godkennende mens kan zo verwrongen zijn door onwetendheid en zo misvormd door bijgeloof, dat het antwoord daarop hoogst ongewenst zou zijn. In dit geval moeten de bemiddelende geest-wezens zulk een gebed zo vertalen, dat wanneer het antwoord komt, de mens die deze bede heeft gedaan, het in het geheel niet herkent als het antwoord op zijn gebed.

168:4.9

6. Alle ware gebeden worden tot geestelijke wezens gericht en al zulke beden moeten in geestelijke termen beantwoord worden, en al zulke antwoorden moeten bestaan in geestelijke werkelijkheden. Geestelijke wezens kunnen geen materiële verhoring verlenen aan geest-beden, zelfs niet wanneer deze van materiële wezens komen. Materiële wezens kunnen alleen doeltreffend bidden wanneer zij ‘bidden in de geest.’

168:4.10

7. Ge kunt niet verwachten dat uw gebed verhoord zal worden, tenzij het geboren is uit de geest en gevoed door geloof. Uw oprecht geloof houdt mede in dat ge degenen die uw gebeden aanhoren, tevoren vrijwel het volle recht hebt verleend om uw beden te verhoren in overeenstemming met die allerhoogste wijsheid en goddelijke liefde waardoor, zoals uw geloof u voor ogen stelt, de wezens tot wie ge bidt altijd worden gedreven.

168:4.11

8. Het kind staat altijd in zijn recht wanneer het de vrijheid neemt zijn vader om iets te vragen; en de vader houdt zich altijd aan zijn ouderlijke verplichtingen jegens het onvolwassen kind wanneer zijn grotere wijsheid hem gebiedt het antwoord op het gebed van het kind uit te stellen, te modificeren, te ziften, te transcenderen of op te schorten naar een andere stadium in de geestelijke opklimming.

168:4.12

9. Aarzel niet de gebeden van geest-verlangen op te zenden; twijfel niet dat uw smeekbeden verhoord zullen worden. Deze verhoring zal als een tegoed voor u worden bewaard, tot ge die toekomstige geestelijke niveaus van daadwerkelijke kosmische verworvenheden hebt bereikt, op deze wereld of op andere, waar het u mogelijk zal worden de reeds lang klaarliggende antwoorden op uw eerdere maar ontijdige verzoeken te onderkennen en u toe te eigenen.

168:4.13

10. Alle ware, uit de geest geboren beden worden zeker verhoord. Vraag en ge zult ontvangen. Maar ge moet bedenken dat ge progressieve schepselen zijt van tijd en ruimte; ge moet derhalve voortdurend rekening houden met de tijd-ruimte factor in de ervaring van uw persoonlijke ontvangst van de volledige antwoorden op uw veelsoortige gebeden en smeekbeden.


◄ 168:3
 
168:5 ►