Toen Jezus was uitgesproken aan de ontbijttafel van de Farizeeër, zei een van de wetgeleerden die het stilzwijgen wilde verbreken, onnadenkend: ‘Gezegend is hij die brood eet in het koninkrijk Gods’—een algemeen gezegde in die dagen. Daarop vertelde Jezus een gelijkenis die zelfs zijn vriendelijke gastheer ter harte moest nemen. Hij zei:
‘Een zekere koning gaf een groot avondmaal, en daar hij vele gasten had uitgenodigd, zond hij zijn dienaren uit tegen de tijd van het avondmaal om tot degenen die uitgenodigd waren te zeggen, “Komt nu, want alles is gereed.” En zij begonnen zich allen eenstemmig te verontschuldigen. De eerste zei: “Ik heb zojuist een boerderij gekocht en ik moet er nodig heen om haar te inspecteren; ik verzoek u mij te willen verontschuldigen.” Iemand anders zei, “Ik heb vijf juk ossen gekocht en ik moet ze in ontvangst gaan nemen; ik verzoek u mij te willen verontschuldigen.” Weer iemand anders zei, “Ik heb juist een vrouw getrouwd en daarom kan ik niet komen.” Dus gingen de dienaren naar hun heer terug en brachten van dit alles verslag uit aan hun meester. Toen de heer des huizes dit hoorde, werd hij zeer boos en zich tot zijn dienaren richtend, zei hij: “Ik heb dit bruiloftsfeest in gereedheid gebracht; de gemeste kalveren zijn geslacht en alles is in gereedheid voor mijn gasten, maar zij hebben mijn uitnodiging van de hand gewezen; ieder is achter zijn land of koopwaar aangegaan, en zij hebben zelfs mijn dienaren zonder respect behandeld, toen die hen kwamen vragen om naar mijn feest te komen. Ga daarom snel naar buiten, ga de straten en stegen van de stad in en de grote wegen en zijwegen buiten op, en breng de armen en verstotenen, de blinden en de kreupelen hierheen, opdat er gasten mogen zijn op het bruiloftsfeest.” De dienaren nu deden zoals hun heer hun gebood, en zelfs toen was er nog plaats voor meer gasten. Toen zei de heer tot zijn dienaren: “Ga nu de wegen op en het land in, en dwing hen die ge daar aantreft om te komen, zodat mijn huis moge zijn. Ik zeg u dat niemand van hen die eerst uitgenodigd waren aan mijn avondmaal zal deelnemen.” En de dienaren deden zoals hun heer hun gebood en het huis raakte vol.’
Toen zij deze woorden hoorden, vertrokken zij; ieder ging naar zijn eigen huis. Onder de smalende Farizeeërs die die ochtend aanwezig waren, was er ten minste één die de bedoeling van de gelijkenis begreep, want hij werd die dag gedoopt en beleed openlijk zijn geloof in het evangelie van het koninkrijk. Die avond predikte Abner over deze gelijkenis op de algemene bijeenkomst van de gelovigen.
De volgende dag namen alle apostelen deel aan de filosofische oefening om de betekenis van deze gelijkenis van het grote avondmaal te trachten te verklaren. Ofschoon Jezus met belangstelling naar al deze verschillende uitleggingen luisterde, weigerde hij aldoor beslist hen verder te helpen bij het begrijpen van de gelijkenis. Het enige dat hij wilde zeggen was, ‘Laat ieder de betekenis voor zichzelf en in zijn eigen ziel ontdekken.’