◄ 167:0
Verhandeling 167
167:2 ►

Het bezoek aan Filadelfia

1. Ontbijt met de Farizeeën

167:1.1

Er woonde in Filadelfia een zeer welgestelde en invloedrijke Farizeeër die het onderricht van Abner had aanvaard, en deze nodigde Jezus uit om bij hem thuis op de ochtend van de Sabbat de ochtendmaaltijd te komen gebruiken. Het was bekend dat Jezus omstreeks deze tijd in Filadelfia werd verwacht, en dus was er een groot aantal bezoekers, waaronder vele Farizeeën, vanuit Jeruzalem en van elders naar hier gekomen. Er werden dan ook ongeveer veertig van deze vooraanstaande persoonlijkheden en ook een paar wetgeleerden uitgenodigd voor dit ontbijt dat was aangericht ter ere van de Meester.

167:1.2

Terwijl Jezus nog bij de deur met Abner stond te praten en de gastheer reeds was gaan zitten, kwam een van de vooraanstaande Farizeeën uit Jeruzalem, een lid van het Sanhedrin, de kamer binnen en begaf zich, naar zijn gewoonte, rechtstreeks naar de ereplaats links van de gastheer. Daar deze plaats echter gereserveerd was voor de Meester en die aan de rechterzijde voor Abner, wenkte de gastheer de Farizeeër uit Jeruzalem om op de vierde plaats links van hem plaats te nemen, en deze hoogwaardigheidsbekleder was zeer beledigd omdat hij niet de ereplaats kreeg toegewezen.

167:1.3

Spoedig was iedereen gezeten en genoot men van het samenzijn, daar de meeste aanwezigen discipelen van Jezus waren, of althans het evangelie gunstig gezind. Alleen zijn vijanden sloegen acht op het feit dat hij de ceremoniële handwassing niet had verricht voor hij aan tafel ging. Abner waste zijn handen bij het begin der maaltijd maar niet gedurende het verdere verloop.

167:1.4

Toen de maaltijd bijna afgelopen was, kwam er een man van buiten de kamer binnen, die reeds geruime tijd aan een chronische ziekte leed en opgezwollen was door waterzucht. Deze man was een gelovige en kortgeleden door de medewerkers van Abner gedoopt. Hij verzocht Jezus niet om genezing, maar de Meester wist heel goed dat de man met zijn kwaal naar dit ontbijt kwam in de hoop daardoor de menigte te ontgaan die zich altijd om Jezus verdrong en zodoende meer kans te hebben zijn aandacht te trekken. De man wist dat er toen maar weinig wonderen werden verricht, maar hij had in zijn hart overlegd dat zijn erbarmelijke toestand misschien het medelijden van de Meester zou opwekken. En hij had zich niet vergist, want toen hij het vertrek binnenkwam, trok dat de aandacht van Jezus, maar ook van de intolerante Farizeeër uit Jeruzalem. De Farizeeër aarzelde niet zijn wrevel onder woorden te brengen over het feit dat het zo iemand werd toegestaan het vertrek binnen te komen. Maar Jezus zag de zieke man aan en glimlachte zo welwillend, dat deze dichterbij kwam en op de vloer ging zitten. Toen de maaltijd ten einde liep, keek de Meester in het rond naar zijn medegasten en zei toen, na een veelbetekenende blik naar de man met waterzucht: ‘Vrienden, leraren in Israel en wetgeleerden, ik zou u een vraag willen stellen: is het wettelijk toegestaan zieken en gekwelden te genezen op de Sabbatdag of niet?’ Degenen die daar aanwezig waren kenden Jezus echter maar al te goed: ze hielden zich stil, ze gaven geen antwoord op zijn vraag.

167:1.5

Toen ging Jezus naar de plaats waar de zieke man zat, nam hem bij de hand en zei: ‘Sta op en ga uws weegs. Ge hebt niet gevraagd om genezen te worden, maar ik ken het verlangen van uw hart en het geloof in uw ziel.’ Voordat de man het vertrek verliet, ging Jezus naar zijn plaats terug en zei, zich richtende tot degenen die aan tafel gezeten waren: ‘Zulke werken doet de Vader niet om u te verleiden het koninkrijk binnen te gaan, maar om zichzelf te openbaren aan diegenen die reeds in het koninkrijk zijn. Ge kunt wel inzien dat het net iets voor de Vader is om zulke dingen te doen, want wie van u zou, als hij een lievelingsdier had dat op de Sabbatdag in de put was gevallen, niet onmiddellijk naar buiten gaan om het eruit te halen?’ En omdat niemand antwoord wilde geven en aangezien zijn gastheer duidelijk goedkeurde wat er gebeurde, ging Jezus staan en sprak tot alle aanwezigen: ‘Broeders, wanneer ge uitgenodigd wordt op een bruilofsfeest dient ge niet plaats te nemen op de erezetel, zodat indien een man van hoger aanzien dan gij toevallig zou zijn uitgenodigd, de gastheer niet naar u toe hoeft te komen om u te vragen uw plaats af te staan aan deze andere, geëerde gast. Als dat gebeurt, zult ge vol schaamte een lagere plaats aan de tafel moeten nemen. Wanneer ge op een feest wordt uitgenodigd, zou het van wijsheid getuigen om, wanneer ge bij de feestdis komt, de laagste plaats te zoeken en die te nemen, zodat, wanneer de gastheer zijn gasten overziet, hij tot u kan zeggen: “Vriend, waarom zit ge op de laagste plaats? kom hoger op”; en aldus zal zo iemand geëerd worden ten overstaan van zijn medegasten. Vergeet niet, een ieder die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden, terwijl hij die zich waarlijk vernedert, verhoogd zal worden. Daarom moet ge, wanneer ge mensen uitnodigt voor het middagmaal of wanneer ge een avondmaaltijd geeft, niet altijd uw vrienden, uw broeders, uw bloedverwanten, of rijke buren uitnodigen, opdat zij op hun beurt u op hun feesten nodigen, en ge op deze wijze zult worden beloond. Wanneer ge een feestmaal geeft, nodig dan ook eens de armen uit, de verminkten en de blinden. Op deze manier zult ge gezegend worden in uw hart, want ge weet heel goed dat de lammen en de kreupelen u uw liefdevol dienstbetoon niet kunnen terugbetalen.’


◄ 167:0
 
167:2 ►