◄ 162:1
Verhandeling 162
162:3 ►

Op het Loofhuttenfeest

2. De eerste toespraak in de tempel

162:2.1

De eerste middag dat Jezus in de tempel leerde, zat een tamelijk grote groep te luisteren naar de woorden waarmee hij de vrijheid van het nieuwe evangelie beschreef en de vreugde van hen die het goede nieuws geloven, toen een nieuwsgierige toehoorder hem onderbrak met de vraag: ‘Leraar, hoe komt het dat gij met zoveel vaardigheid de Schrift kunt aanhalen en het volk kunt onderrichten terwijl ge toch, naar ik hoorde, niet onderricht bent in de geleerdheid van de rabbi ’s?’ Jezus antwoordde: ‘Geen mens heeft mij de waarheden geleerd die ik u bekendmaak. En deze leer is niet van mij, maar van Hem die mij gezonden heeft. Wanneer iemand werkelijk begeert de wil van mijn Vader te doen, zal hij zeker te weten komen of mijn leer van God is, of dat ik voor mijzelf spreek. Hij die voor zichzelf spreekt, zoekt zijn eigen roem, maar wanneer ik de woorden van de Vader bekendmaak, zoek ik daardoor de eer van hem die mij gezonden heeft. Maar zoudt ge niet, alvorens te trachten het nieuwe licht binnen te treden, het licht volgen dat ge reeds hebt? Mozes gaf u de wet, en toch, hoevelen van u proberen eerlijk aan de eisen daarvan te voldoen? Mozes schrijft u in deze wet voor: “Gij zult niet doden”, maar ondanks dit gebod trachten sommigen uwer de Zoon des Mensen te doden.’

162:2.2

Toen de menigte deze woorden hoorde, begonnen ze onder elkaar te twisten. Sommigen zeiden dat hij gek was, sommigen dat hij door een duivel bezeten was. Anderen zeiden dat dit inderdaad de profeet uit Galilea was die de schriftgeleerden en Farizeeën sinds geruime tijd trachtten ter dood te brengen. Sommigen zeiden dat de godsdienstige gezagdragers bang waren hem onder handen te nemen; weer anderen zeiden dat zij hem niet arresteerden omdat ze in hem waren gaan geloven. Na heel wat geredetwist kwam iemand uit de menigte naar voren en vroeg Jezus: ‘Waarom trachten de oversten u ter dood te brengen?’ En hij antwoordde: ‘De oversten trachten mij ter dood te brengen omdat zij gebelgd zijn over het goede nieuws van het koninkrijk dat ik onderricht, een evangelie dat de mensen bevrijdt van de drukkende tradities van een vormelijke, ceremoniële godsdienst, die deze leraren vastbesloten tot iedere prijs willen handhaven. Zij besnijden in overeenstemming met de wet wel op de Sabbatdag, maar zij willen mij ter dood brengen omdat ik eens op de Sabbat een man heb bevrijd uit de banden van zijn kwaal. Zij achtervolgen mij op de Sabbat om mij te bespionneren, maar willen mij ter dood brengen omdat ik bij een andere gelegenheid heb verkozen om een man die door een ernstige kwaal was getroffen, op de Sabbatdag geheel te genezen. Zij trachten mij ter dood te brengen omdat zij heel goed beseffen dat, indien gij eerlijk in mijn leer gelooft en die durft te aanvaarden, hun stelsel van traditionele godsdienst omver wordt geworpen, en voor immer teniet wordt gedaan. Dientengevolge zullen zij zich beroofd zien van het gezag over datgene waaraan zij hun leven gewijd hebben, aangezien zij hardnekkig weigeren dit nieuwe, meer luisterrijke evangelie van het koninkrijk Gods te aanvaarden. Ik doe nu een beroep op een ieder van u: oordeel niet naar de uiterlijke schijn, maar oordeel liever naar de ware geest van dit onderricht: oordeel rechtvaardig.’

162:2.3

Daarop zei een andere vragensteller: ‘Jawel, Leraar, wij kijken inderdaad uit naar de Messias, maar wij weten dat wanneer hij komt, zijn verschijning in mysteriën gehuld zal zijn. Wij weten vanwaar gij komt. Gij hebt vanaf het begin onder uw broeders verkeerd. De verlosser zal bekleed met macht komen, om de troon van het koninkrijk van David te herstellen. Maakt gij er werkelijk aanspraak op de Messias te zijn?’ En Jezus antwoordde: ‘Gij beweert mij te kennen en te weten waar ik vandaan kom. Ik zou willen dat het waar was wat gij beweert, want dan zoudt ge in die kennis inderdaad overvloedig leven vinden. Maar ik zeg u dat ik niet voor mijzelf tot u gekomen ben; ik ben gezonden door de Vader, en hij die mij gezonden heeft, is waarachtig en getrouw. Door te weigeren mij te horen, weigert ge hem te ontvangen die mij zendt. Indien gij dit evangelie wilt aanvaarden, zult ge hem leren kennen die mij gezonden heeft. Ik ken de Vader, want ik kom van de Vader om hem bekend te maken en hem aan u te openbaren.’

162:2.4

De handlangers van de schriftgeleerden wilden de hand op hem leggen, maar zij vreesden de menigte, want velen geloofden in hem. Het werk van Jezus sinds zijn doop had grote bekendheid gekregen onder alle Joden, en terwijl zij al deze dingen opsomden, zeiden zij onder elkaar: ‘Zelfs al komt deze leraar uit Galilea, en zelfs al beantwoordt hij niet aan al onze verwachtingen omtrent de Messias, dan vragen wij ons toch af of de verlosser, wanneer hij metterdaad komt, werkelijk nog wonderbaarlijker dingen zal doen dan deze Jezus van Nazaret al gedaan heeft.’

162:2.5

Toen de Farizeeën en hun handlangers de mensen op deze manier hoorden spreken, pleegden ze overleg met hun leiders en besloten dat er onmiddellijk iets gedaan moest worden om een eind te maken aan dit openbare optreden van Jezus in de voorhoven van de tempel. De leiders der Joden waren in het algemeen geneigd een botsing met Jezus te vermijden, omdat ze geloofden dat de Romeinse gezagdragers hem onschendbaarheid hadden beloofd. Zij hadden geen andere verklaring voor de vrijmoedigheid waarmee hij in deze tijd naar Jeruzalem was gekomen. De functionarissen van het Sanhedrin geloofden dit gerucht echter niet helemaal. Zij redeneerden dat de Romeinse gezaghebbers zoiets niet in het geheim en buiten de voorkennis van het hoogste bestuurslichaam van de Joodse natie zouden doen.

162:2.6

Dienovereenkomstig werd Eber, de ambtenaar van het Sanhedrin die daarvoor in aanmerking kwam, met twee helpers uitgezonden om Jezus te arresteren. Terwijl Eber zich een weg baande naar Jezus, zei de Meester: ‘Wees niet bevreesd om bij mij te komen. Kom hier dichtbij staan terwijl ge naar mijn onderricht luistert. Ik weet dat ge gezonden bent om mij te arresteren, maar ge moet goed begrijpen dat de Zoon des Mensen niets kan overkomen voordat zijn uur is gekomen. Ge staat niet vijandig tegenover mij; ge komt slechts om het bevel van uw meesters uit te voeren, en zelfs deze oversten der Joden denken waarlijk dat ze God een dienst bewijzen als zij heimelijk trachten mij te gronde te richten.

162:2.7

‘Ik draag geen uwer een kwaad hart toe. De Vader heeft u lief en daarom verlang ik naar uw bevrijding uit de slavernij van het vooroordeel en de duisternis der traditie. Ik bied u de vrijheid van het leven en de vreugde der verlossing. Ik verkondig de nieuwe, levende weg, de bevrijding van het kwaad en de verbreking van de knechtschap der zonde. Ik ben gekomen opdat ge leven moogt hebben, en het eeuwig moogt hebben. Gij zoekt u te ontdoen van mij en mijn verontrustende onderricht. Als ge maar zoudt kunnen beseffen dat ik slechts een korte tijd bij u zal zijn! Nog maar even en dan ga ik naar hem die mij in deze wereld gezonden heeft. Dan zullen velen uwer mij naarstig zoeken, maar ge zult mij niet kunnen ontdekken, want waar ik weldra heen zal gaan, kunt gij niet komen. Maar allen die waarlijk trachten mij te vinden, zullen te eniger tijd het leven bereiken dat tot in de tegenwoordigheid van mijn Vader voert.’

162:2.8

Sommige spotters zeiden onder elkaar: ‘Waar zal deze man heen gaan dat wij hem niet zouden kunnen vinden? Zal hij onder de Grieken gaan wonen? Zal hij zichzelf ombrengen? Wat kan hij bedoelen met zijn verklaring dat hij spoedig van ons weg zal gaan en dat wij niet kunnen komen waar hij naar toe gaat?’

162:2.9

Eber en zijn assistenten weigerden Jezus te arresteren; ze keerden zonder hem naar hun vergaderplaats terug. Toen daarop de overpriesters en Farizeeën Eber en zijn helpers verwijten maakten dat zij Jezus niet hadden meegebracht, antwoordde Eber alleen: ‘Wij waren bang hem te midden der menigte te arresteren, want velen geloven in hem. Bovendien hebben wij nog nooit iemand zo horen spreken als deze man. Er is iets buitengewoons aan deze leraar. U zoudt er allen goed aan doen naar hem te gaan luisteren.’ Toen de oversten deze woorden hoorden, waren ze verbaasd en hoonden Eber met de woorden: ‘Zijt gij ook op een dwaalspoor gebracht? Staat gij ook op het punt om in deze bedrieger te gaan geloven? Hebt ge gehoord dat één van onze geleerden of één van de oversten in hem geloven? Is iemand van de schriftgeleerden of van de Farizeeën bedrogen door zijn slimme leer? Hoe komt het dat ge zo beïnvloed bent door het gedrag van deze onwetende menigte, die de wet en de profeten niet kent? Weet ge niet dat zulk onwetend volk vervloekt is?’ Waarop Eber antwoordde: ‘Zeer wel, mijn meesters, maar deze man spreekt tot de scharen woorden van barmhartigheid en hoop. Hij bemoedigt hen die terneergeslagen zijn, en zijn woorden waren zelfs voor onze zielen vertroostend. Wat kan er verkeerd zijn in dit onderricht, zelfs indien hij niet de Messias uit de Schrift mocht zijn? En eist onze wet dan geen rechtvaardigheid en billijkheid? Veroordelen wij een mens voordat wij hem hebben gehoord?’ De overste van het Sanhedrin werd boos op Eber, keerde zich tegen hem en zei: ‘Bent ge gek geworden? Komt ge toevallig ook uit Galilea? Zoek de Schrift er op na en ge zult zien dat uit Galilea geen profeet voortkomt, en nog veel minder de Messias.’

162:2.10

Het Sanhedrin ging in verwarring uiteen en Jezus ging terug naar Betanië om er de nacht door te brengen.


◄ 162:1
 
162:3 ►