In Filadelfia, waar Jakobus werkzaam was, onderrichtte Jezus de discipelen over de positieve natuur van het evangelie van het koninkrijk. Toen hij in de loop van zijn commentaar liet doorschemeren dat bepaalde gedeelten van de Schrift meer waarheid bevatten dan andere, en hij zijn toehoorders aanried hun ziel het beste geestelijke voedsel voor te zetten, onderbrak Jakobus de Meester met de vraag: ‘Meester, zoudt u zo vriendelijk willen zijn ons een idee te geven hoe wij de beste passages uit de Schrift moeten uitkiezen ten behoeve van onze persoonlijke groei en stichting?’ Waarop Jezus antwoordde: ‘Jazeker, Jakobus, wanneer je in de heilige Schrift leest, zoek dan speciaal naar die leringen die eeuwig waar en goddelijk schoon zijn, zoals:
‘Schep in mij een rein hart, o Heer.’
‘De Heer is mijn herder; mij zal niets ontbreken.’
‘Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.’
‘Want Ik, de Heer uw God, grijp uw rechterhand vast; die tot u zeg: vrees niet; Ik zal u helpen.’
‘En de volken zullen de oorlog niet meer leren?’
En dit tekent de manier waarop Jezus zich dag aan dag het uitgelezenste van de Hebreeuwse geschrift toeëigende om zijn volgelingen te onderrichten en om deze leringen op te nemen in het onderricht van het nieuwe evangelie van het koninkrijk. Ook andere religies hadden de gedachte naar voren gebracht dat God de mensen nabij is, maar Jezus stelde de zorg van God voor de mens gelijk aan de bezorgdheid van een liefhebbende vader voor het welzijn van zijn afhankelijke kinderen en maakte dit onderricht vervolgens tot de hoeksteen van zijn religie. En aldus werd door de leer van het vaderschap van God de praktijk van de broederschap der mensen onontkoombaar. De verering van God en het dienen van de mens werd de som en de essentie van zijn religie. Jezus nam het beste uit de Joodse religie tot zich en bracht het over naar de waardige omlijsting van het nieuwe onderricht, het evangelie van het koninkrijk.
Jezus voerde de geest van positieve activiteit in de passieve leerstellingen van de Joodse godsdienst in. In plaats van het negatieve voldoen aan ceremoniële verplichtingen, verlangde Jezus het positieve doen van datgene wat zijn nieuwe religie vroeg van degenen die haar aanvaardden. De religie van Jezus bestond niet slechts in geloven, doch in het werkelijk doen van datgene wat het evangelie vereiste. Hij onderrichtte niet dat de essentie van zijn religie bestond in het dienen van de medemens, doch veeleer dat sociaal dienstbetoon een van de zekere resultaten was van het bezit van de geest van ware religie.
Jezus aarzelde niet om het beste gedeelte van een passage uit de Schrift tot het zijne te maken, terwijl hij het minder goede gedeelte afwees. Zijn grote oproep: ‘Heb uw naaste lief als uzelf’, ontleende hij aan de passage uit de Schrift die luidt: ‘Gij zult geen wraak koesteren jegens de kinderen van uw volk, maar gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.’ Jezus eigende zich het positieve gedeelte van deze bijbeltekst toe, terwijl hij het negatieve gedeelte verwierp. Hij was zelfs gekant tegen negatieve of zuiver passieve geweldloosheid. In dit verband zei hij: ‘Wanneer een vijand u op de ene wang slaat, sta er dan niet suf en lijdelijk bij, maar keer hem met een positieve instelling ook de andere toe; dat wil zeggen, doe al het mogelijke om metterdaad uw dwalende broeder van slechte paden af te brengen en hem op de betere wegen van een rechtvaardig leven te leiden.’ Jezus verlangde van zijn volgelingen dat zij op iedere situatie in het leven positief en met initiatief zouden reageren. Het toekeren van de andere wang, of welke handeling ook die dit moge symboliseren, vraagt initiatief, noodzaakt tot een krachtig, actief en moedig tot uitdrukking brengen van de persoonlijkheid van de gelovige.
Jezus was geen voorstander van de praktijk van negatieve onderwerping aan vernederingen van de zijde van degenen die opzettelijk misbruik willen maken van mensen die geen weerstand willen bieden tegen kwaad, maar het was veeleer zijn bedoeling dat zijn volgelingen wijs en alert zouden zijn in de snelle, postitieve reactie van goed op kwaad, zodat zij doeltreffend het kwaad met het goede zouden kunnen overwinnen. Vergeet niet dat het waarlijk goede steevast krachtiger is dan het boosaardigste kwaad. De Meester onderrichtte een positieve maatstaf van rechtvaardigheid: ‘Een ieder die mijn discipel wil zijn, moet geen acht slaan op zichzelf, en ten volle zijn verantwoordelijkheid aanvaarden om mij dagelijks na te volgen.’ En zelf leefde hij ‘al goeddoende.’ Dit aspect van het evangelie werd ook goed belicht door vele gelijkenissen die hij zijn volgelingen later vertelde. Hij spoorde zijn volgelingen nooit aan om hun verplichtingen geduldig te dragen, maar veeleer om met energie en enthousiasme hun menselijke verantwoordelijkheden ten volle na te komen en overeenkomstig hun goddelijke voorrechten in het koninkrijk Gods te leven.
Toen Jezus zijn apostelen leerde dat zij, ingeval iemand wederrechtelijk hun hemd wegnam, hem ook hun andere kledingstuk moesten aanbieden, doelde hij niet zozeer op een tweede hemd in letterlijke zin, als wel op de gedachte iets positiefs te doen om de boosdoener te redden, in plaats van het oude advies om wraak te nemen—’oog om oog,’ enzovoort. Jezus verafschuwde zowel de idee van vergelding als de idee om alleen maar passief te lijden onder, of het slachtoffer te worden van onrechtvaardigheid. Bij deze gelegenheid leerde hij hun de drie manieren om kwaad te bestrijden en te weerstaan:
1. kwaad met kwaad vergelden—de positieve maar onrechtvaardige methode;
2. het kwaad zonder klagen en lijdzaam ondergaan—de zuiver negatieve methode;
3. kwaad met goed vergelden, de wil laten gelden om de situatie meester te worden, het overwinnen van het kwade met het goede—de positieve en rechtvaardige methode.
Eén van de apostelen vroeg eens: ‘Meester, wat zou ik moeten doen wanneer een vreemde mij zou dwingen zijn last een kilometer lang voor hem te dragen?’ Jezus antwoordde: ‘Ga niet zitten zuchten om bevrijding van je last, terwijl je de vreemde in stilte verwenst. Uit een dergelijke passieve houding komt geen rechtvaardigheid voort. Als je niets anders kunt bedenken dat een werkelijk positieve uitwerking zou kunnen hebben, kun je ten minste de last nog een tweede kilometer dragen. Dat zal voor die onrechtvaardige, goddeloze vreemdeling zeker een uitdaging betekenen.’
De Joden hadden van een God gehoord die berouwvolle zondaren wel wilde vergeven en wilde trachten hun slechte daden te vergeten, maar pas bij de komst van Jezus hoorden de mensen van een God die op zoek ging naar het verloren schaap, die zelf het initiatief nam om naar zondaren uit te zien, en die zich verblijdde wanneer hij hen bereid vond naar het huis van de Vader terug te keren. Deze positieve toon breidde Jezus tot zelfs in zijn gebeden uit. En hij zette de negatieve gulden regel om in een positieve opwekking tot menselijke billijkheid.
In al zijn onderricht vermeed Jezus altijd afleidende details. Hij schuwde bloemrijke taal en vermeed de dichterlijke beeldspraak die niet meer was dan een spel met woorden. Hij was gewoon dingen van grote betekenis in kleine uitdrukkingen te vatten. Om zaken toe te lichten week Jezus dikwijls af van de gangbare betekenis van vele termen, zoals zout, zuurdesem, vissen en kleine kinderen. Hij maakte een hoogst doeltreffend gebruik van de antithese, de tegenstelling, waarbij hij onder andere het zeer kleine vergeleek met het oneindig grote. Zijn beelden waren verrassend, zoals ‘de blinde die de blinde leidt.’ Maar de grootste kracht van zijn aanschouwelijk onderricht was de natuurlijkheid ervan. Jezus haalde de godsdienst uit de hemel omlaag naar de aarde. Hij beschreef de elementaire behoeften van de ziel met nieuw inzicht en een nieuwe schenking van liefde.